ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5226

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.920319-02 t.t.g. 09.931369-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en schadevergoeding na openlijke geweldpleging door een groep

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het meermalen mishandelen van twee slachtoffers in een trein. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een jongen en een meisje heeft omsingeld en hen heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele telastgelegde feiten, maar heeft bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen en medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De opgelegde straf bestond uit jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder het volgen van poliklinische behandeling. Daarnaast heeft de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank de conclusies uit rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en psychologische onderzoeken heeft overgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Strafsector
Meervoudige kamer kinderstrafzaken
parketnummer 09.920319-02, t.t.g. 09.931369-02
rolnummer 0009, 0010
datum uitspraak 5 maart 2003
tegenspraak
VERKORT VONNIS
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in Rijksinrichting Eikenstein te Zeist.
In de zaak met parketnummer 09.920319-02 is verdachte in verzekering gesteld op 26 november 2002 en in voorlopige hechtenis gesteld op 29 november 2002.
Onderzoek op de terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van
19 februari 2003.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr M. Kattouw en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouwe mr M. Soffers, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de bij dagvaarding met parketnummer 09.920319-02 onder 1. meer subsidiair en 2. primair telastgelegde feiten alsmede terzake van het bij dagvaarding met parketnummer 09.931369-02 primair telastgelegde feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen, ook als dat inhoudt dat verdachte poliklinische behandeling, waaronder het equip-programma, dient te volgen bij De Jutter.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen en dat daarbij de maatregel van schadevergoeding wordt opgelegd.
De telastlegging
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaardingen.
Van de dagvaardingen zijn kopieën gevoegd bij dit vonnis gemerkt A1 en A2.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09.920319-02 onder 1. primair en 1. subsidiair is telastgelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het haar in de zaak met parketnummer 09.920319-02 onder 1. meer subsidiair en 2. primair, en in de zaak met parketnummer 09.931369-02 onder primair telastgelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlagen gemerkt B1 en B2, die van dit vonnis deel uitmaken.
Hetgeen meer of anders is telastgelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde telastleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte door die verbetering niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09.920319-02 onder 1. meer subsidiair telastgelegde bovendien nog het volgende.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep die op station Leidsewallen in Zoetermeer in de trein is gestapt en daar een jongen en meisje heeft omsingeld. Verdachte en nog enkelen uit de groep hebben het meisje vervolgens meermalen gestompt, geslagen, geschopt, ook terwijl zij op de grond lag, en aan de haren getrokken. Vrijwel tegelijkertijd begonnen anderen van de groep dan verdachte de jongen, die het meisje te hulp wilde komen, meermalen te stompen, slaan en schoppen, ook terwijl hij op de grond lag.
Ook toen zij zag dat de jongen werd mishandeld, is verdachte nog steeds samen met anderen doorgegaan met de mishandelingen van het meisje, dat aldus op haar beurt werd belet haar broer te hulp te komen.
Zo heeft verdachte in sterke mate bijgedragen aan de sfeer van ontremming, waarin deze groep geweld pleegde tegen de jongen en heeft zij zich mede schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de jongen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09.920319-02 onder 2. primair telastgelegde het volgende.
Gezien de medische verklaring d.d. 21 oktober 2002 in samenhang met de bevindingen betreffende de mededelingen van de ouders van [slachtoffer1] acht de rechtbank bewezen dat een hersenschudding en een beschadigd trommelvlies zijn toegebracht en dat als gevolg daarvan tot heden voortdurende concentratiestoornissen en gehoorproblemen zijn opgetreden hetgeen, mede gelet op de leeftijd van het slachtoffer en de opgelopen studievertraging, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet na te melden strafbare feiten op:
1. meer subsidiair, t.t.g. 09.931369-02 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd,
2. primair:
medeplegen van zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer1] alsmede aan openlijk geweld tegen haar broer [slachtoffer2]. Het aandeel van verdachte heeft hierin bestaan dat zij met haar mededaders deze [slachtoffer1] 's-avonds in de trein zodanig heeft geschopt en geslagen, ook terwijl het slachtoffer reeds op de grond lag, en het slachtoffer aan de haren heeft getrokken dat het slachtoffer een hersenschudding en beschadigd trommelvlies opliep. Ook heeft verdachte persoonlijk niet geschroomd om het slachtoffer vervolgens nog van buiten de trein door het raam aan haar haren te trekken, waarbij zij zich met haar voeten tegen de trein schrap zette, en met stenen naar haar te gooien. Verdachte heeft voorts, zoals hiervoor reeds is overwogen, door met een groep [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in de trein te omsingelen, [slachtoffer1] te mishandelen en haar ook te beletten haar broer [slachtoffer2] te helpen die slachtoffer werd van geweld door leden van de groep, in sterke mate bijgedragen aan een sfeer van ontremming, waarin deze groep beestachtig geweld pleegde tegen [slachtoffer2]. Deze jongen is geschopt, geslagen in het gezicht, tegen het hoofd, tegen het lichaam, ook terwijl hij weerloos op de grond lag. Ook is op zijn hoofd gesprongen en zijn een fles en stenen naar hem gegooid.
Verdachte en haar mededaders hebben, zonder zich enige rekenschap te geven van de gevolgen, hun agressie op de weerloze [slachtoffer1] botgevierd. Verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft haar pijn toegebracht. Het slachtoffer zal mogelijk nog lang last hebben van in ieder geval psychische gevolgen van het handelen van verdachte en loopt ook de kans blijvende klachten als concentratiestoornissen aan de vele klappen op hoofd en nek over te houden. Haar studiecapaciteiten zijn door het handelen van verdachte beperkt. Voorts heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de inbreuk die door haar mededaders is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer2], die nog lang, zo niet levenslang, de nadelige gevolgen van het handelen van verdachte en haar mededaders zal moeten ondervinden. Met haar handelen heeft verdachte niet alleen beide slachtoffers van een gevoel van veiligheid beroofd maar ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van angst en onveiligheid doen toenemen, hetgeen wel blijkt uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen die zich als passagier in de betreffende trein bevonden.
Tot slot heeft verdachte puur met het oog op eigen genoegdoening met een ander een meisje tegen het hoofd gestompt en geslagen en tegen haar been geschopt. Verdachte heeft met dit handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het gevoel van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen vergroot.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van:
1. het rapport basisonderzoek strafzaken van 28 november 2002 door de raad voor de kinderbescherming;
2. het rapport van 12 februari 2003 van het ambulant psychologisch-pedagogisch onderzoek betreffende verdachte door drs. A. Boschman, pedagoog NVO/GZ-psycholoog, verbonden aan Fora forensische diagnostiek;
3. het voorlichtingsrapport van 12 februari 2002 door de raad voor de kinderbescherming.
Uit deze rapportage komt onder meer het volgende naar voren.
(uit het onder 2. genoemde rapport:)
Van een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke straf gaat mogelijk een preventief effect uit.
Echter, gezien haar teruggetrokken gedrag, haar onvermogen tot zelfinzicht en onlustgevoelens, zal dit
effect niet lang beklijven. Indien bewezen wordt geacht dat [verdachte] schuldig is aan de haar
tenlastegelegde feiten, lijkt gerichte poliklinische behandeling de meest geschikte maatregel.
Behandeling dient zich dan te richten op het verkrijgen van inzicht in zichzelf en haar omgeving,
teneinde haar in staat te stellen om te gaan met de agressie in haar. De meest geëigende setting hiervoor is 'de Jutter'. Gedacht wordt aan de zogenoemde Equip-training, die zowel sociale vaardigheidstraining, delictpreventie als 'anger-control' in het programma combineert.
Een bijzondere voorwaarde bij strafoplegging biedt hiervoor het vereiste juridische kader. Daarnaast wordt toezicht van jeugdreclassering geadviseerd, teneinde de behandeling te waarborgen.
Naast de Equip-training wordt ouderbegeleiding en/of gezinstherapie raadzaam geacht, teneinde de thuissituatie te verbeteren.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat alleen een deels voorwaardelijke- deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt, met de bijzondere voorwaarde als na te melden.
De rechtbank adviseert de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in een door de Minister van Justitie gesubsidieerde voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening, daartoe bestemd krachtens artikel 66 van die wet.
Vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van 4.100,- euro bij wijze van voorschot.
[slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van 5.000,- euro bij wijze van voorschot.
De raadsvrouwe heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] betwist. Zij heeft verzocht deze
af te wijzen nu verdachte naar haar mening van feit 1. dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouwe heeft ook de vordering van [slachtoffer1] betwist en heeft verzocht de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk te verklaren nu deze vordering als onvoldoende eenvoudig van aard moet worden beschouwd.
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft aangetoond dat door hem in elk geval tot een bedrag van
600 euro materiële en 3.500,- euro immateriële schade is geleden. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg
is van het onder 1. meer subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk worden toegewezen, waarbij de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, gekoppeld aan vervangende hechtenis gelet op het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde feit, te weten voor het bedrag gedeeld door het aantal aansprakelijke daders, bij niet betaling daarvan.
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft aangetoond dat door haar in elk geval tot een bedrag van
1.500 euro materiële en 3.500,- euro immateriële schade is geleden. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 2. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk worden toegewezen, waarbij de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, gekoppeld aan vervangende hechtenis gelet op het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde feit, te weten voor het bedrag gedeeld door het aantal aansprakelijke daders, bij niet betaling daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1. primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. meer subsidiair, 2. primair en het in de zaak met parketnummer 09.931369-02 primair telastgelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 12 MAANDEN;
beveelt dat een op 5 maanden bepaald gedeelte van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij
de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Jeugdbescherming en -reclassering Den Haag/Zuid-Holland Noord, werkeenheid
jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt dat veroordeelde poliklinische behandeling, waaronder de equip-training bij De Jutter dient te volgen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres], ad 4.100,- euro (vierduizendenhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van de verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag groot eur. 585,71 (vijfhonderdenvijfentachtig euro en eenenzeventig eurocent) ten behoeve van [slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres];
bepaalt dat ingeval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
11 dagen;
bepaalt ten aanzien van genoemd bedrag van 4.100 euro dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres], ad 5.000,- euro (vijfduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van de verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag groot eur. 714,29 (zevenhonderdenveertien euro en negenentwintig eurocent) ten behoeve van [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres];
bepaalt dat ingeval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 dagen;
bepaalt ten aanzien van genoemd bedrag van 5.000 euro dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.A. van Kempen, kinderrechter, voorzitter,
C.E. Dettmeijer-Vermeulen, kinderrechter en
M.W. Koek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr E.A.W. Hoefnagels, griffier,
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2003.