Strafsector
Meervoudige kamer kinderstrafzaken
parketnummer 09.920320-02, t.t.g. 09.931370-02
rolnummer 0011, 0012
datum uitspraak 5 maart 2003
tegenspraak
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in Opvangcentrum Het Poortje te Groningen.
In de zaak met parketnummer 09.920320-02 is verdachte in verzekering gesteld op 27 november 2002 en in voorlopige hechtenis gesteld op 29 november 2002.
Onderzoek op de terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van
19 februari 2003.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr M. Kattouw en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr J.F. Grégoire, advocaat te Delft, naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de bij dagvaarding met parketnummer 09.920320-02 onder 1. meer subsidiair en 2. primair telastgelegde feiten, alsmede terzake van het bij dagvaarding met parketnummer 09.931370-02 primair telastgelegde feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen danwel indien eventueel een ondertoezichtstelling is uitgesproken, de aanwijzingen van de gezinsvoogd zal volgen, ook als dat inhoudt dat verdachte poliklinische behandeling dient te volgen bij 'De Banjaard'.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen en dat daarbij de maatregel van schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaardingen.
Van de dagvaardingen zijn kopieën gevoegd bij dit vonnis gemerkt A1 en A2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding 09.920320-02 onder 1. primair en 1. subsidiair is telastgelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het haar in de zaak met parketnummer 09.920320-02 onder 1. meer subsidiair en 2. primair, en in de zaak met parketnummer 09.931370-02 onder primair telastgelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlagen gemerkt B1 en B2, die van dit vonnis deel uitmaken.
Hetgeen meer of anders is telastgelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde telastleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte door die verbetering niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09.920320-02 onder 1. meer subsidiair telastgelegde bovendien nog het volgende.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep die op station Leidsewallen in Zoetermeer in de trein is gestapt en daar een jongen en meisje heeft omsingeld. Verdachte en nog enkelen uit de groep hebben het meisje vervolgens meermalen gestompt, geslagen, geschopt, ook terwijl zij op de grond lag, en aan de haren getrokken. Vrijwel tegelijkertijd begonnen anderen van de groep dan verdachte de jongen, die het meisje te hulp wilde komen, meermalen te stompen, slaan en schoppen, ook terwijl hij op de grond lag.
Ook toen zij zag dat de jongen werd mishandeld, is verdachte nog steeds samen met anderen doorgegaan met de mishandelingen van het meisje, dat aldus op haar beurt werd belet haar broer te hulp te komen.
Zo heeft verdachte in sterke mate bijgedragen aan de sfeer van ontremming, waarin deze groep geweld pleegde tegen de jongen en heeft zij zich mede schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de jongen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09.920320-02 onder 2. primair telastgelegde het volgende.
Gezien de medische verklaring d.d. 21 oktober 2002 in samenhang met de bevindingen betreffende de mededelingen van de ouders van [slachtoffer1] acht de rechtbank bewezen dat een hersenschudding en een beschadigd trommelvlies zijn toegebracht en dat als gevolg daarvan tot heden voortdurende concentratiestoornissen en gehoorproblemen zijn opgetreden hetgeen, mede gelet op de leeftijd van het slachtoffer en de opgelopen studievertraging, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet na te melden strafbare feiten op:
1. meer subsidiair, t.t.g. 09.931370-02 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd,
2. primair:
medeplegen van zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer1] alsmede aan openlijk geweld tegen haar broer [slachtoffer2]. Het aandeel van verdachte heeft hierin bestaan dat zij met haar mededaders deze [slachtoffer1] 's-avonds in de trein zodanig heeft geschopt en geslagen, ook terwijl het slachtoffer reeds op de grond lag, en het slachtoffer aan de haren heeft getrokken dat het slachtoffer een hersenschudding en beschadigd trommelvlies opliep. Verdachte heeft voorts, zoals hiervoor reeds is overwogen, door met een groep [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in de trein te omsingelen, [slachtoffer1] te mishandelen en haar ook te beletten haar broer [slachtoffer2] te helpen die slachtoffer werd van geweld door leden van de groep, in sterke mate bijgedragen aan een sfeer van ontremming, waarin deze groep beestachtig geweld pleegde tegen [slachtoffer2]. Deze jongen is geschopt, geslagen in het gezicht, tegen het hoofd, tegen het lichaam, ook terwijl hij weerloos op de grond lag. Ook is op zijn hoofd gesprongen en zijn een fles en stenen naar hem gegooid.
Verdachte en haar mededaders hebben, zonder zich enige rekenschap te geven van de gevolgen, hun agressie op de weerloze [slachtoffer1] botgevierd. Verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft haar pijn toegebracht. Het slachtoffer zal mogelijk nog lang last hebben van in ieder geval psychische gevolgen van het handelen van verdachte en loopt ook de kans blijvende klachten als concentratiestoornissen aan de vele klappen op hoofd en nek over te houden. Haar studiecapaciteiten zijn door het handelen van verdachte beperkt. Voorts heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de inbreuk die door haar mededaders is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer2], die nog lang, zo niet levenslang, de nadelige gevolgen van het handelen van verdachte en haar mededaders zal moeten ondervinden. Met haar handelen heeft verdachte niet alleen beide slachtoffers van een
gevoel van veiligheid beroofd maar ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van angst en onveiligheid doen toenemen, hetgeen wel blijkt uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van
getuigen die zich als passagier in de betreffende trein bevonden.
Tot slot heeft verdachte puur met het oog op eigen genoegdoening met een ander een meisje tegen het hoofd gestompt en geslagen en tegen haar been geschopt. Verdachte heeft met dit handelen inbreuk gemaakt op de
lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het gevoel van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen vergroot.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van:
1. het rapport basisonderzoek strafzaken van 29 november 2002 door de raad voor de kinderbescherming;
2. het voorlichtingsrapport van 12 februari 2003 door de raad voor de kinderbescherming.
3. het rapport van 17 februari 2003 van het ambulant psychologisch-pedagogisch onderzoek betreffende verdachte door drs. A. Boschman, pedagoog NVO/GZ-psycholoog, verbonden aan Fora forensische diagnostiek;
4. een brief van 19 februari 2003, met bijlagen, van Fora forensische diagnostiek.
Uit deze rapportage komt onder meer het volgende naar voren.
(uit het onder 3. genoemde rapport:)
Gezien de zwakbegaafdheid van [verdachte], waardoor ze beïnvloedbaar is, minder zelfbepalend en oorzaak
en gevolg minder goed kan overzien, kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van het
geestvermogen, die in directe relatie staat tot het delict. Ze kan dan ook als verminderd
toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Van een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke jeugddetentie zal waarschijnlijk enig preventief effect uitgaan, maar bij een langdurige detentie lijkt ze niet gebaat. Ze overziet slechts in beperkte mate de gevolgen van haar daden. [verdachte] lijkt meer gebaat bij een behandeling om zo de recidivekans te minimaliseren.
Indien mogelijk zou ook aan gezinstherapie gedacht kunnen worden.
De meest aangewezen instelling waar de behandeling plaats zou kunnen vinden is ' De Banjaard'.
De behandeling zou [verdachte] als bijzondere voorwaarde bij straf opgelegd kunnen worden. Daarnaast is
jeugdreclassering aangewezen om de hulpverlening in gang te zetten en om een vinger aan de pols te
houden.
Gezien de weinig stabiele gezinssituatie (..) is een ondertoezichtstelling aangewezen.
Zoldra er een gezinsvoogd is benoemd, kan de jeugdreclassering terugtreden.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat alleen een deels voorwaardelijke- deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt, met de bijzondere voorwaarde als na te melden.
De rechtbank adviseert de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in een door de Minister van Justitie gesubsidieerde voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening, daartoe bestemd krachtens artikel 66 van die wet.
Vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van 4.100,- euro bij wijze van voorschot.
[slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van 5.000,- euro bij wijze van voorschot.
De raadsvrouwe heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] betwist. Zij heeft verzocht deze
af te wijzen nu verdachte naar haar mening van feit 1. dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouwe heeft ook de vordering van [slachtoffer1] betwist en heeft verzocht de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk te verklaren nu deze vordering als onvoldoende eenvoudig van aard moet worden beschouwd.
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft aangetoond dat door hem in elk geval tot een bedrag van
600 euro materiële en 3.500,- euro immateriële schade is geleden. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg
is van het onder 1. meer subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk worden toegewezen, waarbij de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, gekoppeld aan vervangende hechtenis gelet op het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde feit, te weten voor het bedrag gedeeld door het aantal aansprakelijke daders, bij niet betaling daarvan.
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft aangetoond dat door haar in elk geval tot een bedrag van
1.500 euro materiële en 3.500,- euro immateriële schade is geleden. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 2. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk worden toegewezen, waarbij de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, gekoppeld aan vervangende hechtenis gelet op het aandeel van verdachte in het bewezenverklaarde feit, te weten voor het bedrag gedeeld door het aantal aansprakelijke daders, bij niet betaling daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1. primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. meer subsidiair, 2. primair en het in de zaak met parketnummer 09.931370-02 primair telastgelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 12 MAANDEN;
beveelt dat een op 6 maanden bepaald gedeelte van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Jeugdbescherming en -reclassering Den Haag/Zuid-Holland Noord, werkeenheid
jeugdreclassering, danwel door of namens de gezinsvoogdij-instelling indien een ondertoezichtstelling van veroordeelde wordt uitgesproken, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt dat veroordeelde de poliklinische behandeling bij De Banjaard dient te volgen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres], ad 4.100,- euro (vierduizendenhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van de verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag groot eur. 585,71 (vijfhonderdenvijfentachtig euro en eenenzeventig eurocent) ten behoeve van [slachtoffer2], wonende te [woonplaats], [adres];
bepaalt dat ingeval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
11 dagen;
bepaalt ten aanzien van genoemd bedrag van 4.100 euro dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres], ad 5.000,- euro (vijfduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van de verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag groot eur. 714,29 (zevenhonderdenveertien euro en negenentwintig eurocent) ten behoeve van [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], [adres];
bepaalt dat ingeval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 dagen;
bepaalt ten aanzien van genoemd bedrag van 5.000 euro dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.A. van Kempen, kinderrechter, voorzitter,
C.E. Dettmeijer-Vermeulen, kinderrechter en
M.W. Koek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr E.A.W. Hoefnagels, griffier,
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2003.