ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5208

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02 / 51586 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om heroverweging van een besluit inzake vluchtelingenstatus

In deze zaak gaat het om een verzoek van eiseres, A, geboren in 1984 en van Russische nationaliteit, om heroverweging van een eerder besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Dit besluit, genomen op 27 april 1999, weigerde de aanvraag van haar moeder om toelating als vluchteling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 31 januari 2001, heeft eiseres op 4 juli 2002 beroep ingesteld tegen de brief van de Minister van 25 juni 2002, waarin werd gesteld dat haar verzoek om heroverweging niet correct was ingediend.

De rechtbank heeft op 10 januari 2003 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk was voor zover het gericht was tegen de brief van 25 juni 2002, omdat deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Echter, het beroep was gegrond voor zover het ging om het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiseres van 12 september 2001. De rechtbank heeft de Minister opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen op het verzoek van eiseres.

Daarnaast is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 322, en dient het betaalde griffierecht van € 109 te worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 51586 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1984, van Russische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
gemachtigde: mr. R. van Ekeren, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 27 april 1999 is de mede ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag van de moeder van eiseres, d.d. 7 december 1998, om toelating als vluchteling niet ingewilligd. Tegen dit besluit is op 11 mei 1999 bezwaar ingediend. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 16 augustus 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 januari 2001 (geregistreerd onder nummer AWB 99/9556 VRWET) is het tegen dat besluit ingestelde beroep door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard.
1.2 Bij brief van 12 september 2001 heeft eiseres verweerder verzocht om tot een heroverweging te komen van zijn besluit van 16 augustus 1999. Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2002 op dit verzoek gereageerd.
1.3 Op 4 juli 2002 heeft eiseres beroep ingesteld. De brief van 25 juni 2002 wijst zij aan als de beschikking waartegen het beroep is gericht. Daarnaast richt zij haar beroep, subsidiair, tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 12 september 2001.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 november 2002. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Eiseres heeft in haar verzoek van 12 september 2001 verweerder verzocht om tot een heroverweging te komen van het besluit van 16 augustus 1999, waarin het bezwaarschrift dat haar moeder mede namens haar had ingediend, ongegrond is verklaard. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat in de negatieve beslissing waarvan heroverweging wordt gevraagd, een belangrijke overweging was dat de moeder van eiseres onjuiste gegevens had verstrekt. Die gegevens kunnen niet aan eiseres worden tegengeworpen. Nu eiseres recent door haar moeder is verlaten, dient aan haar op grond van klemmende redenen van humanitaire aard een verblijfsvergunning te worden verleend.
2.2 Verweerder heeft zich in zijn brief van 25 juni 2002 op het standpunt gesteld dat het verzoek om heroverweging een aanvraag is die niet is ingediend overeenkomstig de vereisten van artikel 3.38 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 4:5 Awb tot 3 juli 2002 de gelegenheid gegeven het gebrek te herstellen. Verweerder heeft voorts aangegeven welke procedure eiseres voor het indienen van haar verzoek moet volgen. Eiseres dient zich voor de aangegeven datum telefonisch tot het aanmeldcentrum Ter Apel te wenden met haar wens een volgende aanvraag in te dienen. De dan te verstrekken gegevens omtrent de aard van de nieuwe feiten en omstandigheden zullen de basis vormen voor de beoordeling van de (verdere behandeling van de) aanvraag.
2.3 Eiseres heeft in haar beroepschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht. Primair dient de brief van verweerder van 25 juni 2002 te worden opgevat als een inhoudelijke afwijzing van het verzoek om heroverweging, subsidiair als een weigering een besluit te nemen op dit verzoek. Meer subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat niet tijdig op het verzoek om heroverweging is beslist en verzoekt zij de rechtbank verweerder op te dragen binnen een termijn van zes weken te beslissen. Eiseres voert aan dat zij geen nieuwe aanvraag wenst in te dienen, maar een verzoek om heroverweging. Verweerder miskent het onderscheid tussen deze twee typen verzoeken. Zij verwijst in dit verband naar door haar overgelegde jurisprudentie waarin wordt overwogen dat het verzoek om heroverweging geen nieuwe aanvraag is in de zin van de Vreemdelingenwet, maar een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid Awb, dat als zodanig in behandeling dient te worden genomen
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:3 Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
2.5 In de brief van 25 juni 2002 heeft verweerder medegedeeld dat sprake is van een onvolledige aanvraag en heeft hij op grond van artikel 4:5 Awb aan eiseres een termijn gesteld om het gebrek te herstellen. De rechtbank ziet geen grond eiseres te volgen in haar stelling dat die brief moet worden opgevat als een afwijzing van haar verzoek van 12 september 2001, dan wel als een weigering om te besluiten in de zin van artikel 6:2 Awb. Deze brief kan gelet op zijn bewoordingen niet anders worden aangemerkt dan als bevattende mededelingen en een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Voor zover de brief voorlichtende mededelingen bevat, is het geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De op artikel 4:5 Awb gebaseerde termijnstelling in de brief is op grond van artikel 6:3 Awb evenmin vatbaar voor beroep. Niet is immers gesteld, noch is anderszins gebleken dat eiseres los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks door het besluit een termijn te stellen in haar belang is getroffen.
2.6 Het beroep van eiseres is derhalve niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de brief van 25 juni 2002. Aan een bespreking van de door eiseres tegen de inhoud van de brief aangevoerde bezwaren komt de rechtbank niet toe.
2.7 Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek van 12 september 2001, wordt het volgende overwogen. De wettelijke beslistermijn was reeds verstreken toen verweerder eiseres bij de brief van 25 juni 2002 in de gelegenheid stelde - vermeende - gebreken in haar verzoek te herstellen. Door de brief werd de beslistermijn weliswaar ingevolge artikel 4:15 Awb opgeschort, echter nu de beslistermijn al vóór de verzending van de brief was verstreken, stond de brief van verweerder niet in de weg aan de mogelijkheid voor eiseres om beroep in te stellen tegen het niet-tijdig nemen van een besluit.
2.8 Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 12 september 2001, gegrond. Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken alsnog op het verzoek te beslissen.
2.9 In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 0,5). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van deze bedragen te geschieden aan de griffier.
2.10 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 109,-- dient te vergoeden.
3.BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de brief van 25 juni 2002;
3.2 verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiseres van 12 september 2001;
3.3 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiseres;
3.4 draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van eiseres van 12 september 2001;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem dient te vergoeden;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en M.C.C. van de Schepop, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2003, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vos als griffier.
afschrift verzonden op: 21 januari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.