ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5202

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/67843
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Azerbeidzjaanse eiseres en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Azerbeidzjaanse eiseres, geboren in 1986. De eiseres had op 4 februari 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 19 november 2001 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden die door de eiseres zijn aangevoerd, waarbij de focus lag op de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. De verweerder baseerde zijn twijfel aan de geloofwaardigheid van het relaas voornamelijk op een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, gedateerd 7 september 2001. De rechtbank oordeelde dat de wijze van onderzoek naar de registratie van de eiseres en haar familie voldoende inzichtelijk was en dat het onderzoek zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Echter, de rechtbank constateerde dat het ambtsbericht en de onderliggende stukken niet voldoende inzicht gaven in de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken, waardoor de rechtbank niet kon controleren of het onderzoek volledig en zorgvuldig was geweest. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde de rechtbank dat de problemen van de eiseres onvoldoende waren om te leiden tot vluchtelingschap of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de verweerder voldoende gemotiveerd had gesteld dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten bescherming konden bieden tegen de problemen die de eiseres had ondervonden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.S.W. Kroon.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/67843
Datum uitspraak: 6 januari 2003
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1986,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. M.A.C. Siemerink,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A.E. Broesterhuizen.
Het procesverloop
Bij besluit van 19 november 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 4 februari 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 13 december 2001 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 november 2002. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Gelet op de inhoud van het individuele ambtsbericht van 7 september 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken en gelet op het feit dat eiseres geen Azeri spreekt wordt getwijfeld aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres. Zij heeft haar identiteit en nationaliteit ook niet aangetoond met documenten. Afgezien van het voorgaande, kunnen de problemen die eiseres heeft ondervonden vanwege haar afkomst niet leiden tot vluchtelingschap. Niet is gebleken dat haar leven onhoudbaar is geworden door haar problemen en het is niet aannemelijk geworden dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten haar daartegen geen bescherming konden of wilden bieden.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen. Zij twijfelt aan de deugdelijkheid van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. Uit de geanonimiseerde onderliggende stukken van dit ambtsbericht blijkt onvoldoende hoe het onderzoek is verricht. Voor een aantal bevindingen is bovendien een verklaring te geven. Eiseres betwist voorts dat de door haar ondervonden problemen niet tot vluchtelingschap leiden.
5. Na een door eiseres geëntameerde procedure op grond van de Wet openbaarheid bestuur hebben partijen op 4 januari 2002 een geanomiseerde versie van de onderliggende stukken van het ambtsbericht toegezonden gekregen.
6. Verweerder heeft de twijfel omtrent de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres voornamelijk gebaseerd op de inhoud van het individuele ambtsbericht van 7 september 2001. Aangezien eiseres de juistheid van dit ambtsbericht gemotiveerd heeft betwist, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:45 van de Awb de onderliggende stukken van het ambtsbericht van 7 september 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken opgevraagd. Deze stukken zijn op 1 november 2001 bij de rechtbank binnengekomen. Voornoemde minister heeft de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb gemotiveerd verzocht om geheimhouding van bepaalde gedeelten van de overgelegde stukken ter bescherming van de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken. Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep op geheimhouding van de Minister van Buitenlandse Zaken gerechtvaardigd is en ter zitting hebben zij de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de volledige onderliggende stukken uitspraak te doen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
7. Na kennisneming van de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht van 7 september 2001 oordeelt de rechtbank als volgt.
De wijze van onderzoek naar de registratie van eiseres en haar familie is voldoende inzichtelijk. Dit onderzoek is bovendien zorgvuldig en volledig geweest. Eiseres heeft evenwel gesteld dat zij en haar familie mogelijk illegaal in Azerbeidzjan verbleven, hetgeen een verklaring kan zijn voor het feit dat zij niet staan geregistreerd in Baku.
Er is eveneens onderzoek gedaan in de woonomgeving van eiseres. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat eiseres niet bekend is bij haar buurtbewoners en dat zij niet door hen is herkend van een foto. Noch het ambtsbericht noch de daaraan ten grondslag liggende stukken vermelden hoeveel mensen zijn benaderd, welke vragen zijn gesteld of welke foto is getoond. Eiseres heeft dan ook terecht gesteld dat niet duidelijk is op welke wijze het onderzoek is verricht. Voorts is van belang dat uit de onderliggende stukken blijkt dat er tevens een onderzoek is ingesteld naar de school van eiseres. Het individuele ambtsbericht maakt echter geen melding van de aard van dit onderzoek. Uit het ambtsbericht blijkt niet waarop de uitkomst daarvan, namelijk dat eiseres aldaar niet staat geregistreerd, is gebaseerd. De onderliggende stukken bieden op dit onderdeel geen inzicht in de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet kan controleren of het onderzoek in de woonomgeving van eiseres en naar haar registratie op school volledig en zorgvuldig is geweest. Gelet hierop en gelet op het verweer van eiseres met betrekking tot haar registratie in Baku, heeft verweerder het ambtsbericht van 7 september 2001 niet in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen aan het standpunt dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is. Dit standpunt is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
8. Het voorgaande leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, ook indien uitgegaan moet worden van de geloofwaardigheid van het relaas, de problemen van eiseres onvoldoende zijn om te kunnen leiden tot vluchtelingschap dan wel tot het oordeel dat eiseres een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het (Europees) Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Met name heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de (hogere) Azerbeidzjaanse autoriteiten haar geen bescherming konden of wilden bieden tegen de problemen die zij stelt te hebben ondervonden vanwege haar afkomst. Hetgeen door eiseres in beroep is gesteld kan niet leiden tot een ander oordeel.
Het standpunt van verweerder omtrent de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiseres, dat voldoende is gemotiveerd, is voldoende om de afwijzing van haar aanvraag te dragen.
9. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
10. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ter zitting overgelegde brief en handtekeningen van de docenten en (mede)leerlingen van het Lorentz Casimir Lyceum te Eindhoven. De omstandigheid dat eiseres een goede leerlinge is en op school is geïntegreerd kan volgens de Vreemdelingenwet 2000 echter niet leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning asiel. In de brief is verder de vrees uitgesproken dat eiseres in Azerbeidzjan vermoord zal kunnen worden. Uit deze uitspraak blijkt dat verweerder terecht heeft beslist dat er geen redenen zijn voor die vrees.
11. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier.
de griffier de rechter
w.g. Kroon w.g. Catsburg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 7 januari 2003
Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden.