RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900729-02
rolnummer 11
's-Gravenhage, 21 februari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname)
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, Huis van Bewaring Noordsingel, Rotterdam.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr M. Soffers, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr A.H. Baggerman heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 5 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact ook indien dat inhoudt behandeling bij De Waag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.269,64 subsidiair 25 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Door de raadsvrouwe is aan de hand van pleitaantekeningen betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het aan verdachte bij dagvaarding onder 5 telastgelegde feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de aangeefster wegens valse aangifte met betrekking tot dit feit door de officier van justitie is vervolgd.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Wat er ook zij van de stand van zaken in een strafproces tegen een andere verdachte, er is geen wetsbepaling die de officier van justitie verbiedt de verdachte te vervolgen indien ten aanzien van hem een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat.
De beslissing om een verdachte al dan niet te vervolgen voor een strafbaar feit is juist op grond van het bepaalde bij artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering voorbehouden aan de officier van justitie.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 5 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een telefoonwinkel, waar een van zijn mededaders als assistent shop manager werkte, overvallen. Daarbij hebben zij een groot aantal mobiele telefoons en geld buitgemaakt
Een verkoopster van de winkel werd met een op haar gericht pistool gedwongen de sleutel van het magazijn af te geven. De mededader die daar als assistent shop manager werkte, deed de deur van het magazijn open en opende de kluis, waaruit verdachte en zijn mededaders de telefoons wegnamen. Daarna hebben zij het geld dat in de kassa lag, weggenomen.
Het betreft hier een buitengewoon ernstig en laf feit. De verkoopster heeft door de handelwijze van verdachte en zijn mededaders in doodsangst verkeerd. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen daarvan plegen te ondervinden. Door feiten als dit worden bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit feit, door verdachte bovendien uit eigen gewin begaan, hem zwaar moet worden aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte zijn ex-vriendin mishandeld en haar daarbij ernstig toegetakeld.
Een aantal weken voorafgaand aan deze mishandeling heeft verdachte haar een schroevendraaier voorgehouden en haar daarbij in niet mis te verstane bewoordingen met de dood bedreigd. Voorts heeft verdachte over vuurwapenkogels beschikt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 11 november 2002, opgemaakt door M.H. de Groot, psycholoog te 's-Gravenhage. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, waarbij schizoïde en ontwijkende persoonlijkheidstrekken op de voorgrond staan. De rapporteur acht verdachte toerekeningsvatbaar voor de telastgelegde feiten. Verdachte gaat op minder adequate wijze met zijn agressieregulatie om en is bovendien in enige mate beïnvloedbaar door anderen. De kans op herhaling voor geweldsdelicten en verwervingsdelicten acht de rapporteur niet uitgesloten.
Geadviseerd wordt om in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen, waarbij verdachte dan tevens via de forensische polikliniek van De Waag kan leren op meer adequate wijze met boosheid en onvrede om te gaan. De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 28 november 2002, opgemaakt door E. Souisay, reclasseringswerker bij het Leger des Heils te Rotterdam, waarin geadviseerd wordt om naast een onvoorwaardelijk strafdeel een verplicht reclasseringscontact aan verdachte op te leggen.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank, ondanks de ernst van de feiten, de door de officier van justitie gevorderde deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gezien het betrekkelijk geringe strafblad van verdachte en zijn (jonge) leeftijd, gerechtvaardigd.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich onder reclasseringstoezicht stelt. Verdachte dient daarbij de door de reclassering gemaakte afspraken na te komen, hetgeen ook kan inhouden dat hij deelneemt aan een agressieregulatiebehandeling in een instelling als De Waag. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient mede verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.269,64.
Deze vordering is voldoende onderbouwd, eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 2 en 3 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.269,64 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285, 300, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 5 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3: mishandeling;
4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 30 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Reclassering Leger des Heils te Rotterdam zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dat inhoudt een ambulante agressieregulatiebehandeling bij een instelling als De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
(t.a.v. feiten 1 en 2:)
in verzekering gesteld op: 01 september 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 04 september 2002;
(t.a.v. feit 5:)
in verzekering gesteld op: 08 december 2001;
in vrijheid gesteld op: 09 december 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [adres], een bedrag van € 1.269,64, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.269,64 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Joele en Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2003.
parketnummer 09/900729-02