RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1958 te Paramibo,
nationaliteit Surinaamse,
IND dossiernummer 9709.22.6027,
thans verblijvende op het politiebureau te Amsterdam,
raadsman mr. J.E. van Rossem,
eiser,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 28 december 2002 is eiser aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit (artikel 2, lid 1 onder B Opiumwet). Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is op 30 december 2002 te 15:55 uur het strafvorderlijk belang vervallen en is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 30 december 2002 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2003. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. Ketwaru, kantoorgenoot van zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
De procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 wordt opgelegd met redenen omkleed.
In de onderhavige maatregel van bewaring staat dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert wegens het vermoeden aan onttrekking aan de uitzetting van eiser. De vrees voor onttrekking is gebaseerd op de omstandigheid dat eiser verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, veroordeeld is terzake van een misdrijf, niet beschikt over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn en eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Ter zitting heeft verweerder de in de maatregel opgevoerde grond dat eiser is "veroordeeld terzake van een misdrijf" ingetrokken.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen.
Hiertoe heeft eiser allereerst ten aanzien van de grond 'verdenking van een strafbaar feit' gesteld dat de rechter die grond bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel buiten beschouwing zal moeten laten. Daartoe is betoogd dat, waar de vreemdelingenrechter niet de rechtmatigheid van een strafrechtelijk aanhouding mag toetsen, die rechter evenmin kan toetsen of de verdenking van een strafbaar feit (die tot die aanhouding leidde) terecht als grond voor de maatregel is opgevoerd.
Eiser heeft voorts betwist dat hij niet beschikt over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000.
De overige gronden kunnen naar de mening van eiser niet het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting dragen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vreemdelingenrechter kan niet oordelen over de aanwending van andere dan bij de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Die rechter heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel echter wel te onderzoeken of de grond(en) de maatregel kan/kunnen dragen. Alleen als die vraag bevestigend wordt beantwoord is aan de voorwaarden voor toepassing van de maatregel voldaan. Daarmee is (anders dan eiser meent) niet verenigbaar dat de vraag of (één van) die grond(en) terecht is opgevoerd aan de beoordeling door de rechter zou zijn onttrokken. Ook verweerder heeft zich in die zin over de toetsing van de gronden door de vreemdelingenrechter uitgelaten. De rechter zal dan ook, indien de juistheid van een grond wordt betwist, van een onderzoek terzake moeten doen blijken en gemotiveerd op dat verweer moeten beslissen.
Nu in dit geval de juistheid van de grond niet is betwist bestaat daartoe echter geen aanleiding.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat hij beschikt over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000. De enkele verklaring (tijdens het verhoor d.d. 2 januari 2003) dat hij in het bezit is van een geldig paspoort, en de ter zitting gegeven verklaring dat hij zijn paspoort nog niet heeft laten brengen door zijn in Nederland woonachtige vriendin, is onvoldoende om op voorhand uit te gaan van de juistheid van deze stelling.
Een eerder (tijdens een vorige inbewaringstelling) afgegeven laissez-passer kan in ieder geval niet, zoals eiser stelt, gelden als een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000.
De onderbouwing van de vrees voor onttrekking aan uitzetting is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank voldoende dragend.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Zoals hiervoor is overwogen, is eiser op 2 januari 2003 gehoord en verklaarde hij daarbij in het bezit te zijn van een geldig paspoort. Dit paspoort is nog niet overgelegd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat op 9 januari 2003, in geval het paspoort alsdan nog niet is overgelegd, actie zal worden ondernomen teneinde eiser te presenteren bij de Surinaamse autoriteiten.
Dit brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming is met de wettelijke vereisten en de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Adams als griffier op 13 januari 2003
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 13 januari 2003