ECLI:NL:RBSGR:2003:AF4547

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/86270 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Liberiaanse Mandingo met betrekking tot vervolging en motivering van afwijzing

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Liberiaanse man van de Mandingo-bevolkingsgroep, die op 11 november 2002 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende. De aanvraag werd op 14 november 2002 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. Eiser heeft in zijn asielrelaas aangegeven dat hij behoort tot de Mandingo-bevolkingsgroep, die in Liberia een nadelige positie heeft. Hij heeft verklaard dat hij lid was van de Student Unification Party (SUP) en dat hij na deelname aan een verboden demonstratie door de autoriteiten werd gezocht. Eiser heeft ook aangegeven dat hij in het verleden door rebellen werd vastgehouden en dat hij het land heeft verlaten uit angst voor vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de afkomst van eiser en de context van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelt dat de IND niet adequaat heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen, met name omdat de positie van de Mandingo's in Liberia en de specifieke omstandigheden van eiser niet zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2003.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 86270 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. van Blankenstein, advocaat te 's Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 14 november 2002 (IND nr 0211.11.4112) is de door eiser op 11 november 2002 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 15 november 2002 beroep ingesteld alsmede een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2 Bij uitspraak van 29 november 2002, kenmerk AWB 02/86267 BEPTDN H, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats voornoemd verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 december 2002. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is eiser ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden.
2.2 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.3 Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder a, b, c en d Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling:
a) die verdragsvluchteling is;
b) die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde reden heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c) van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d) voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas -samengevat en voorzover van belang- het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Mandingo. Hij was lid van de studentenorganisatie Student Unification Party (SUP) en verrichtte activiteiten voor de SUP. Op 21 april 2001 werd er een demonstratie gehouden, die verboden was door de autoriteiten. De politie heeft de demonstratie opgebroken. Eiser is toen gevlucht. Van een vriend hoorde hij dat alle actieve leden van de SUP worden gezocht en dat zijn naam op een lijst met leden van de SUP zou staan. Eiser is naar Vahun gegaan, alwaar hij door de rebellen werd opgepakt en een jaar werd vastgehouden. Na een jaar is hij ontsnapt en naar Monrovia teruggekeerd. Een generaal -een vroegere studiegenoot van eiser- beschuldigde eiser ervan dat hij met de rebellen zou hebben gecollaboreerd. Hierop heeft eiser het land verlaten.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, jº artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute, hetgeen hem wordt aangerekend. Onverminderd dit aspect wordt overwogen dat de door eiser aangedragen motieven om zijn land van herkomst te verlaten op zichzelf onvoldoende zijn om te concluderen tot vluchtelingenschap. In de verklaringen van eiser bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Liberiaanse autoriteiten. Hij heeft nimmer problemen ondervonden van de zijde van de autoriteiten, ook niet vanwege zijn betrokkenheid bij de SUP. De activiteiten van eiser voor de SUP zijn dermate marginaal en lokaal van aard dat het niet aannemelijk is dat hij daardoor in de negatieve belangstelling is komen te staan. De stelling van eiser dat hij gehoord heeft dat er gezocht wordt naar actieve leden van de SUP en dat hij op een lijst met namen zou voorkomen heeft hij niet onderbouwd. Evenmin kan geconcludeerd worden tot vluchtelingenschap op grond van de verklaring van eiser dat hij gezocht wordt door een generaal. Hij heeft immers verklaard dat dit een persoonlijke vete betrof. Terugkeer van eiser naar Liberia is in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid. De informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Liberia van 15 juli en 16 oktober 2002 vormt naar het oordeel van de Minister onvoldoende reden om voor alle asielaanvragen van Liberianen een beleid van categoriale bescherming te voeren. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het toerekenbaar ontbreken van bescheiden gevolgen heeft voor de beoordeling van het relaas van eiser. Aan eiser komt niet toe de in beginsel aanwezige bereidheid om zijn asielrelaas, voorzover consistent en niet onaannemelijk, voor waar te houden. Uit algemeen toegankelijke bronnen is bovendien gebleken dat een demonstratie naar aanleiding van de arrestatie van vier journalisten heeft plaatsgevonden op 21 maart 2001. Dat een dergelijke demonstratie eveneens zou hebben plaatsgevonden op 21 april 2001 is niet terug te vinden in de bronnen. Dit gegeven alsmede het gegeven dat eiser niets heeft vermeld omtrent de gebeurtenissen van 21 maart 2001 doen ernstige afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas niet aannemelijk is. Het individuele relaas is in ieder geval onvoldoende zwaarwegend voor een beroep op vluchtelingenschap. Voorts heeft verweerder de in de ambtsberichten vermelde bevindingen getoetst aan de indicatoren, weergegeven in artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en geoordeeld dat terugkeer naar Liberia niet van onevenredige hardheid is.
2.7 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd gesteld dat in het bestreden besluit als kernpunt staat dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat. Het begrip geloofwaardigheid valt onder aannemelijkheid. Dit aspect speelde wel degelijk een rol in het besluit. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de indicatoren, genoemd in artikel 3.106 Vb een belangrijke rol spelen bij de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid dient te worden gevoerd. Daarbij is onder meer van belang de mensenrechtensituatie en de humanitaire situatie. In dit kader heeft verweerder gesteld dat de strijd in Liberia zich voornamelijk concentreert in het noordwesten van Liberia. In de andere delen speelt weliswaar de slechte humanitaire situatie, maar deze geeft geen aanleiding tot het instellen van een categoriaal beschermingsbeleid. Van belang is ook dat president Taylor meer grip op de situatie probeert te krijgen. Voorts speelt een rol dat de Veiligheidsraad een speciale commissie heeft benoemd, die zich richt op de diamantensmokkel. Ook zijn er in Liberia nog internationale organisaties aanwezig, ook al zijn er aanwijzingen dat de uitoefening van hun werk moeizaam verloopt. Het beleid van de omringende landen in de Europese Gemeenschap is voorts een indicator die een belangrijke rol speelt. Gebleken is dat er geen bijzonder beleid ten aanzien van asielzoekers uit Liberia wordt gevoerd in de omringende landen, zoals Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk en Denemarken. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven of formeel dan wel materieel geen categoriaal beschermingsbeleid in deze landen wordt gevoerd en wat het beleid was in Duitsland en Zweden, welke landen de Minister zelf van belang acht als naar beleid van de omringende landen wordt gekeken. Tenslotte heeft verweerder aangevoerd dat eiser niet duidelijk naar voren heeft laten komen in zijn asielrelaas dat hij vanwege zijn Mandingo-afkomst te vrezen heeft voor vervolging.
2.8 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk te vrezen heeft voor vervolging. Vanwege de omstandigheid dat eiser had deelgenomen aan de demonstratie, aanwezig was toen de ongeregeldheden uitbarstten en het feit dat er huiszoeking is geweest in het kantoor van de SUP, waar de lijsten met de namen van de leden lagen, is het aannemelijk te achten dat eiser vanwege zijn (vermeende) oppositionele houding ten opzichte van de Liberiaanse autoriteiten gezocht wordt. Zowel in de zienswijze als in het voornemen is naar voren gebracht dat eiser niet heeft gezegd dat de generaal hem zoekt vanwege een persoonlijke vete, maar heeft eiser willen aangeven dat deze persoon hem kent en weet dat hij lid was van de SUP en dat hij heeft deelgenomen aan de demonstratie. Mogelijk wordt de lange duur van zijn afwezigheid in Monrovia, zijn deelname aan de demonstratie en lidmaatschap van de SUP en mogelijk zijn Mandingo-afkomst met elkaar in verband gebracht en wordt aan eiser een oppositionele houding toegedicht. Bij navraag bij eiser is gebleken dat eiser zich heeft vergist bij het noemen van de maand waarin de demonstratie heeft plaatsgevonden. Dit moet namelijk maart zijn en niet april. Deze vergissing heeft kunnen plaatsvinden nu het rapport van nader gehoor niet volledig vertaald is. De beschikbare tijd werd aangewend om het voornemen te bespreken. De situatie in Liberia is (onveranderd) slecht, hetgeen ook blijkt uit de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en berichten van Amnesty International. Uit het rapport van Amnesty International van 25 januari 2002 blijkt dat studenten als critici van de overheid het doelwit zijn van de mensenrechtenschendingen, maar ook dat de bevolkingsgroep der Mandingo een extra risico lopen om slachtoffer te worden. Ook uit het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/47 blijkt dat Mandingo's een nadelige positie innemen in Liberia. Bij brief van 17 december 2002 heeft eiser een kopie van de notitie van Vluchtelingenwerk Nederland inhoudende commentaar op het beleid voor Liberia overgelegd. Voorts heeft eiser verwezen naar berichten, die na het ambtsbericht over Liberia zijn verschenen, zoals een rapport van de VN van oktober 2002 en een rapport van Human Rights Watch van november 2002, waaruit blijkt dat er nog steeds gevochten wordt in Liberia. Uit deze berichten blijkt ook dat de bevolkingsgroep der Mandingo door de regering verdacht wordt van banden met de rebellen. Eiser heeft geprobeerd om contact te krijgen met een lid van de SUP om stukken te laten sturen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, gesteld dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn identiteit, nationaliteit en reisroute vast te kunnen stellen, hetgeen betekent dat, nu hem dit kan worden toegerekend, er getwijfeld kan worden aan de aannemelijkheid van de door eiser afgelegde verklaringen. Het bestreden besluit vermeldt niet meer, en zeker niet dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, hetgeen louter op basis van genoemd artikellid ook niet zou kunnen worden aanvaard. Verweerder heeft eerst ter zitting expliciet gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, nadat in het verweerschrift al een -zij het niet al te duidelijke- stap in die richting is gedaan. De rechtbank gaat daaraan voorbij, nu het bestreden besluit dat ter toetsing voorligt niet uitgaat van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas.
2.10 Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse zaken blijkt dat de positie van de Mandingo bevolkingsgroep in Liberia in het algemeen nadelig is. Het beleid ten aanzien van asielzoekers uit Liberia is uitgewerkt in het TBV 2002/47, waarin het volgende staat vermeld met betrekking tot de bevolkingsgroep der Mandingo. Gelet op de huidige instabiele veiligheidssituatie en slechte mensenrechtensituatie in Liberia komt een persoon die behoort tot de bevolkingsgroep der Mandingo in Liberia reeds in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van verdragsrechterlijke vervolging of van een reëel en persoonlijk risico om bij uitzetting te worden onderworpen aan folteringen of andere onmenselijke behandelingen welke in verband gebracht kunnen worden met zijn etnische afkomst. Eiser heeft verklaard te behoren tot deze bevolkingsgroep. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de afkomst van eiser niet duidelijk is, omdat zijn moeder tot de Mendebevolkingsgroep behoort en eiser de taal Mende spreekt. Nog daargelaten dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken (paragraaf 3.4.2) blijkt dat de Mandingo Mende spreken, is in het bestreden besluit en in het verweerschrift dit standpunt niet naar voren gebracht, zodat deze ter zitting betrokken stelling dan ook niet wordt gevolgd.
2.11 Eiser heeft in de zienswijze gewezen op de slechte positie van de Mandingo bevolkingsgroep. Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat de omstandigheden in onderlinge samenhang -Mandingo, lid en activiteiten verricht voor de SUP- ertoe kunnen leiden dat aan hem een oppositionele houding wordt toegedicht. Verweerder heeft zich over dit punt zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift niet uitgelaten. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Gelet op het ambtsbericht alsmede gelet op hetgeen de TBV vermeldt over de positie van de Mandingo's en het feit dat eiser hier een beroep op doet, had verweerder in het bestreden besluit dan wel in het verweerschrift de afkomst van eiser tegen de achtergrond van zijn asielrelaas dienen mee te wegen in het kader van zijn beoordeling van de aanvraag. Nu dit niet is gebeurd, ontbreekt aan het besluit een deugdelijke motivering. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel alsmede met het motiveringsbeginsel, neergelegd in artikel 3:46 Awb. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard.
2.12 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 14 november 2002
3.2draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 11 november 2002;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mrs. J.F. Miedema en A.C. van den Boogaard, leden van de meervoudige kamer, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee als griffier.
Afschrift verzonden op: 23 januari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.