ECLI:NL:RBSGR:2003:AF3602

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/93052, 02/93057 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de deskundigheid van een verpleegkundige in asielprocedures

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarbij de vraag centraal staat of de Minister mocht afgaan op het advies van een psychiatrisch verpleegkundige van de crisisdienst Riagg. Verzoeker, een Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 13 december 2002 asiel aangevraagd na een periode van detentie in Kazachstan. Hij stelt dat hij psychotisch is en dat dit zijn verklaringen tijdens het gehoor beïnvloedt. De verpleegkundige heeft op 14 december 2002 geadviseerd dat verzoeker kon worden gehoord over zijn asielmotieven, maar verzoeker betwist de deskundigheid van de verpleegkundige en stelt dat er geen adequate medische beoordeling heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Minister niet zonder meer op het advies van de verpleegkundige heeft mogen afgaan, omdat deze niet de vereiste medische deskundigheid bezat om een diagnose te stellen. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is voorbereid en dat de Minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Het beroep van verzoeker wordt gegrond verklaard, en de Minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 93052 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 93057 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.T. Idema, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 16 december 2002, (IND nr 0212.12.4052), is de door verzoeker op 13 december 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 16 december 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 16 december 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 december 2002. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
1.4 Bij beslissing van 30 december 2002 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en aan verweerder nadere informatie gevraagd. Bij brief van 7 januari 2003 heeft verweerder de door de voorzieningenrechter gestelde vragen beantwoord. Daarop heeft de gemachtigde van verzoeker bij brieven van 8 en 13 januari 2003 gereageerd. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder het houden van een nadere zitting gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.4 In dit geding gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoeker is op 8 december 2002 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Kazachstan op Schiphol aangekomen. In verband met zijn psychische gesteldheid is hij opgenomen in de instelling voor geestelijke gezondheidszorg "De Geestgronden" te Bennebroek. Daar heeft hij verbleven tot 12 december 2002. Op 12 december 2002 zou hij uitreizen naar Nigeria, maar heeft hij op Schiphol asiel aangevraagd. Het eerste gehoor heeft op 13 december 2002 plaatsgevonden. Op 14 december 2002 is verzoeker door een psychiatrisch verpleegkundige onderzocht ter beantwoording van de vraag of verzoeker nader gehoord kon worden. Op het adviesformulier, d.d. 14 december 2002 (gedingstuk B33), heeft de verpleegkundige van de crisisdienst Amstelveen bij de vraag of verzoeker gelet op zijn medische situatie gehoord kon worden over zijn asielmotieven het antwoord ja ingevuld. Verzoeker is op 15 december 2002 gehoord omtrent zijn asielmotieven. Bij brief van 8 januari 2003 verklaart klinisch en forensisch psycholoog A.D. Wallace, verbonden aan het Grenshospitium, dat verzoeker sedert zijn aankomst in het Grenshospitium een angstige en verwarde indruk maakt.
De aanleiding voor de heropening van het onderzoek heeft de voorzieningenrechter als volgt toegelicht en daarbij de volgende vragen aan verweerder gesteld:
'De redenen hiervoor zijn de tegenstrijdige verklaringen van verweerder in het dossier dat er een contract zou zijn tussen IND en de crisisdienst GG&GD en de uitlatingen ter zitting van de gemachtigde van verweerder dat er geen schriftelijke stukken zijn betreffende het inschakelen van de GG&GD. Voorts staat in het overlegformulier, dossierstuk B35 -waarin vermeld wordt dat er een contract zou zijn- dat het hier gaat om de crisisdienst GG&GD te Amstelveen, terwijl in het bestreden besluit sprake is van onderzoek door de crisisdienst van het Riagg. Eveneens is de vraag nog niet beantwoord of de medische verklaring, dossierstuk B33, door een bevoegde en terzake deskundige persoon is opgemaakt. Uit artikel 33 in samenhang met andere bepalingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) lijkt voort te vloeien dat een verpleegkundige niet bevoegd is tot het stellen van diagnoses, terwijl in deze zaak een verpleegkundige door beantwoording van vraag 5 in de medische verklaring zodanige handeling wel lijkt te hebben verricht.
1) In hoofdstuk C3/10.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat bij de vraag of betrokkene gehoord kan worden of moet worden doorverwezen de Medische opvang asielzoekers of de GGD wordt ingeschakeld. Is verpleegkundige B. (…), die de medische verklaring (B33) heeft opgesteld en ondertekend, werkzaam bij de Medische opvang asielzoekers of bij de GGD?
2) a. Welke medische en/of andere deskundigheid is nodig voor genoegzame beantwoording van de vraag of er bij een asielzoeker sprake is van psychiatrische problematiek en voor de vraag of een asielzoeker met psychiatrische problematiek kan worden gehoord over zijn asielmotieven? Ik verzoek u uw antwoord te motiveren met verwijzing naar relevante wet- of regelgeving en/of medische standaarden.
b. Op welke wijze is inschakeling van terzake bevoegde (psychiatrische) deskundigheid als bedoeld in hoofdstuk C3/10.8 Vc en mede gelet op paragrafen 206-212 van het UNHCR Handbook in aanmeldcentrum Schiphol gegarandeerd?
3) Zijn er afspraken met c.q. opdrachten aan de door u in te schakelen deskundige(n), althans protocollen over de werkwijze bij het opstellen van deskundigenrapportages als bedoeld in C3/10.8 Vc, op schrift gesteld? Zo ja, dan verzoek ik u deze aan de rechtbank en de wederpartij toe te sturen.
4) Kon u, gelet op uw antwoorden op bovengenoemde vragen, bij uw besluitvorming afgaan op de medische verklaring van (…) (gedingstuk B33)?
Verweerder heeft bij brief van 7 januari 2003 voorzover van belang en samengevat, na een uiteenzetting over de aangebrachte scheiding tussen curatieve zorg door de Medische Dienst Schiphol (MDS) en medische advisering door GG&GD Amsterdam en Crisisdienst (RIAGG) Amstelveen, en de mededeling dat er met GG&GD en RIAGG geen contract is afgesloten, maar dat wordt samengewerkt op basis van afspraken, de volgende antwoorden op vraag 2 en 3 gegeven:
2) a. De crisisdienst heeft als stelregel dat sociaal psychiatrisch verpleegkundigen in dergelijke zaken als het adviseren over de psychische toestand van een persoon telefonisch overleg moeten plegen met een psychiater om de zorgvuldigheid van het oordeel te waarborgen. De sociaal psychiatrische verpleegkundige B. (…) heeft alvorens het medisch oordeel te geven contact gezocht met haar achterwacht en de behandelend psychiater van eiser in „De Geestgronden“ (…).
b. Op eigen initiatief van de IND of op verzoek van de (gemachtigde van de) vreemdeling kan de crisisdienst (RIAGG) Amstelveen worden ingeschakeld met betrekking tot het geven van advies in zaken waarin psychische problemen een rol spelen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de MDS voor de curatieve zorg van asielzoekers. Via de MDS staat de weg naar een ziekenhuis of een kliniek met adequate psychische verzorging uiteraard altijd open (…). Hiermee wordt in de optiek van verweerder tegemoet gekomen aan het UNHCR Handbook, nog afgezien van het feit dat het Handbook op zichzelf bindende kracht mist (…).
3) Zoals gezegd zijn er geen contracten afgesloten met de GG&GD Amsterdam en de crisisdienst RIAGG Amstelveen. Evenmin zijn er protocollen opgesteld over de werkwijze bij het opstellen van deskundigenrapportages. Deze rapportages worden namelijk als zodanig niet opgesteld. Door de medisch deskundigen wordt een vragenlijst (zie gedingstuk 33) beantwoord die in combinatie met hetgeen over de medische situatie van de vreemdeling uit het dossier blijkt, bij de beoordeling van de gezondheid van de vreemdeling worden betrokken. Op verzoek van de Crisisdienst is er wel een protocol opgesteld met daarin nadere uitleg over de rol van de medische advisering binnen de ac-procedure, zodat de verpleegkundigen en psychiaters die naar het ac komen weten wat het belang is van hun adviezen. Daarnaast is tussen verweerder en medische deskundigen de afspraak gemaakt dat de desbetreffende asielzoeker in persoon door de verpleegkundige/psychiater wordt gezien/onderzocht. Op basis van de resultaten van een dergelijk consult (…) in relatie tot de overige medische stukken in een dossier beantwoordt de verpleegkundige/psychiater de vragen vanuit zijn/haar deskundigheid.
Op vraag 1 heeft verweerder geantwoord, dat B. (…) als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam is bij de Crisisdienst (RIAGG) Amstelveen. De diensten van RIAGG zijn vergelijkbaar met de diensten van de GGD. Vraag 4 heeft verweerder bevestigend beantwoord. Verweerder heeft bij zijn reactie het onder antwoord 3 genoemde protocol overgelegd, waarin het volgende staat vermeld:
(..) Voor medische advisering binnen de ac-procedure in AC Schiphol kunnen zowel de GG&GD Amsterdam, als de Crisisdienst Amstelveen worden ingeschakeld. Met beide diensten zijn hieromtrent afspraken gemaakt. Het onderscheid tussen beide instanties is gelegen in de omstandigheid dat artsen van de GG&GD Amsterdam kunnen adviseren in zaken waarbij fysieke problemen een rol spelen, en artsen van de crisisdienst Amstelveen om advies gevraagd kunnen worden in zaken waarin psychische problemen een rol spelen. De medewerker van de IND die de beslissing neemt om medisch advies in te winnen, zal zoveel mogelijk zelf trachten in te schatten welke instantie ingeschakeld dient te worden. (...) De asielzoeker zal, alvorens medisch advies wordt gevraagd aan ofwel de GG&GD of de Crisisdienst, niet altijd eerst door een verpleegkundige of arts van de MDS gezien zijn in het kader van curatieve zorg. De IND-medewerker die de GG&GD of de Crisisdienst inschakelt zal altijd zoveel mogelijk gemotiveerd aangeven waarom dit het geval is. Als de GG&GD-arts of de arts van de Crisisdienst echter(…) aangeeft dit noodzakelijk te achten, zal de IND-medewerker zich zoveel mogelijk inspannen dit alsnog te realiseren.
2.5 In het nader gehoor heeft verzoeker -zakelijk weergegeven en voorzover relevant- het volgende verklaard. Verzoeker werkte als medewerker voor verkiezingen. De PDP had 7 miljoen kaarten geprint. Vier van deze zeven miljoen waren gestolen door de NRC. De PDP wilde verzoeker en nog drie medewerkers laten arresteren. Verzoeker heeft toen verteld dat de NRC de kaarten had gestolen. Hierna werd hij - in november 2002 - gearresteerd op instigatie van de NRC. Hij werd vier dagen vastgehouden en geslagen. Na zijn vrijlating is hij door de PDP geholpen om het land te verlaten en is hij naar Kazachstan gegaan.
2.6 Verweerder acht het asielrelaas van verzoeker volstrekt ongeloofwaardig. Ten onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder ten eerste naar een rapport van het Republikeinse Wetenschappelijke Praktisch Centrum voor de Psychiatrie, Psychotherapie en Verslaving van het Ministerie van Gezondheidszorg van de Republiek Kazachstan waarin staat vermeld dat verzoeker vanaf 29 oktober 2002 tot 6 december 2002 voor behandeling van zijn psychische klachten in dit centrum heeft verbleven. Een rapport van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van 6 december 2002 bevestigt dit verblijf. Dit strookt echter niet met de verklaring van verzoeker dat hij van 12 tot 16 november 2002 in Nigeria in detentie heeft verbleven. Ook uit het door verzoeker overgelegde paspoort blijkt de onjuistheid van zijn verklaring, nu het laatste uitreisstempel van Nigeria gedateerd is op 11 mei 2002. Voorzover verzoeker de ongeloofwaardigheid van zijn relaas wijdt aan zijn medische toestand, wordt opgemerkt dat uit het onderzoek en rapport van de psychiatrische verpleegkundige van de Crisisdienst van het RIAGG te Amstelveen van 14 december 2002 is gebleken dat verzoeker in staat was om gehoord te worden. Ook tijdens het nader gehoor heeft verzoeker zelf verklaard dat hij zich in staat achtte om gehoord te worden. Evenmin zijn er in het rapport van het nader gehoor aanwijzingen te vinden dat het gehoor niet op zorgvuldige wijze zou zijn afgenomen. Het argument dat er in de onderhavige aanvraag in strijd met paragraaf 208 van het Handboek van de UNHCR is gehandeld, nu er op geen enkele wijze zogenaamd "expert medical advice" is gezocht omdat er geen arts of psychiater is geraadpleegd, wordt niet gevolgd. Verzoeker is onderzocht door een psychiatrisch verpleegkundige van de Crisisdienst RIAGG welke onder auspiciën van de Minister bevoegd is om te onderzoeken en te beoordelen of betrokkene in staat kan worden geacht op het aanmeldcentrum te worden gehoord. Verweerder zag geen aanleiding om aan de deskundigheid van het oordeel van deze psychiatrisch verpleegkundige te twijfelen. Voorts wordt in dit verband nog opgemerkt dat de psychiatrisch verpleegkundige in haar beoordeling de zogenaamde "achterwacht" heeft geraadpleegd. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat verzoeker in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het verdrag. Voorzover moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat er in Nigeria geen adequate behandeling voor verzoekers problemen aanwezig is, wordt opgemerkt dat geenszins is aan te nemen dat hij reeds hierdoor in een situatie terecht zou komen die conflicteert met artikel 3 EVRM.
2.7 Verzoeker heeft in beroep aangevoerd dat de wijze van afhandeling van de asielaanvraag onzorgvuldig is. Verzoeker is psychotisch en wordt medicinaal behandeld. Conform paragraaf 208 van het Handboek UNHCR had „expert medical advice“ moeten worden ingewonnen. De verpleegkundige kan niet gelden als een „expert medical adviser“. Verzoeker had onderzocht moeten worden door een arts. Pas als onomstotelijk vast staat dat verzoeker psychose vrij is, had kunnen worden overgaan tot het nader gehoor. Nu kan niet worden geoordeeld over de verklaringen van verzoeker, omdat niet is na te gaan welke verklaringen op waarheid en welke op wanen gebaseerd zijn. De gemachtigde van verzoeker heeft er verder nog op gewezen dat de verpleegkundige voor haar advisering geen (direct) contact heeft gehad met de behandelend arts van de inrichting in Bennebroek. Dit is gebleken uit telefonisch contact met de arts, die verklaarde niet aanwezig te zijn geweest op het tijdstip dat de verpleegkundige met de inrichting contact heeft opgenomen. Uit telefonisch contact met de arts blijkt dat er waarschijnlijk contact is geweest met de weekenddienst. De verpleegkundige beschikte bij het opstellen van het medisch advies niet over het - later - vertaalde rapport van de inrichting in Kazachstan. Uit het medisch protocol blijkt dat artsen om advies gevraagd kan worden in zaken waarin psychische zaken een rol spelen. Er wordt niet gesproken over de mogelijkheid dat een verpleegkundige die advisering kan doen. Uit het verslag van de verpleegkundige blijkt dat zij tot de conclusie komt dat er geen reden is tot acute psychiatrische behandeling. Het ging hier echter niet alleen om een advies omtrent behandeling, maar om de vraag of verzoeker nader gehoord kon worden. Voorzover verzoeker wel gehoord had kunnen worden op 14 december 2002, staat bovendien niet vast dat hij de dag erna ook kon worden gehoord, nu de verpleegkundige heeft niet geoordeeld over zijn toestand op die zondag.
2.8 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.9 Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of verweerder mocht afgaan op het advies van de psychiatrische verpleegkundige van de Crisisdienst van het RIAGG te Amstelveen van 14 december 2002 inhoudende dat verzoeker gelet op zijn medische situatie kon worden gehoord over zijn asielmotieven. Volgens verzoeker was dat in verband met de bij hem bestaande psychose niet het geval. Vanwege de psychose is volgens hem niet na te gaan welke verklaringen tijdens het nader gehoor op waarheid en welke op wanen waren gebaseerd, zodat het besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert.
2.10 Verweerder is gehouden zich ervan te vergewissen of het onderzoek door de adviseur naar de medische toestand van verzoeker en eventuele daaruit voortvloeiende beperkingen, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Aangezien hier sprake is van onderzoek waarvoor bijzondere, medische deskundigheid is vereist, strekt de vergewisplicht er met name toe, dat verweerder nagaat of het onderzoek door een ter zake kundige adviseur is verricht. Omdat advisering als de onderhavige in het kader van beoordeling van asielverzoeken veelvuldig plaatsvindt en verweerder een vaste relatie onderhoudt met de ingeschakelde adviseurs, zal verweerder ter voldoening aan zijn vergewisplicht er in beginsel mee kunnen volstaan afspraken te maken met de vaste adviserende instantie opdat bij advisering in individuele zaken voldoende deskundig personeel wordt ingeschakeld.
2.11 Vast staat dat in het onderhavige geval het onderzoek naar de medische toestand van verzoeker en de voor hem daaruit voortvloeiende beperkingen is verricht door een verpleegkundige en niet door een arts. Het advies is ook uitgebracht door de verpleegkundige zelf.
2.12 Uit de onder overweging 2.4 weergegeven antwoorden blijkt dat er geen andere (schriftelijke) vastlegging is over de voorbereiding en de totstandkoming van de medische advisering, dan het overgelegde "medisch protocol". In dat protocol is onder het kopje „Medische advisering“ sprake van een "GG&GD-arts" of een "arts van de crisisdienst". Over enige rol voor een verpleegkundige in het kader van advisering wordt niet gerept. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat verweerder er in het protocol van uit gaat dat advisering geschiedt door een arts.
2.13 Hoewel daartoe uitgenodigd door de op 30 december 2002 gestelde vragen, heeft verweerder niet onderbouwd dat, althans in welke gevallen, met medische advisering door een niet-arts als een verpleegkundige kan worden volstaan. De wettelijke bescherming van de titels arts en verpleegkundige in de wet BIG, alsmede de omschrijving in die wet van aan artsen en verpleegkundigen voorbehouden handelingen duidt er niet op dat diagnostiek in alle gevallen aan verpleegkundigen kan worden overgelaten. Tot het gebied van deskundigheid van de arts wordt ingevolge de artikelen 1 en 19 wet BIG gerekend het onderzoeken van een persoon om zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Ingevolge artikel 33 wet BIG wordt tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundige gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van onder meer observatie en ingevolge opdracht verrichten van handelingen in aansluiting op diagnostische werkzaamheden van een beroepsbeoefenaar op het gebied van individuele gezondheidszorg. Uit dit samenstel van wettelijke bepalingen, alsmede de beperkte mogelijkheden voor een arts zijn bevoegdheden op te dragen aan anderen, moet worden afgeleid dat de wetgever bij de titelbescherming ervan uitgaat dat een verpleegkundige geen eigen deskundigheid voor diagnostiek bezit.
2.14 Uit het medisch protocol, noch uit de uit het dossier blijkende gang van zaken in dit geval kan worden afgeleid dat een terzake kundige arts of psychiater het op 14 december 2002 gegeven advies voor zijn rekening heeft genomen. De enkele stelling dat contact met enige „achterwacht“ heeft plaatsgevonden, is daarnaast onvoldoende om de conclusie te wettigen dat daarin een opdracht voor onderzoek en advisering door die „achterwacht“, waarvan overigens niet gebleken is wie dat was, ligt besloten. Voorts is dat gestelde contact onvoldoende om in onderhavige zaak aan te kunnen nemen dat die „achterwacht“ het advies voor zijn rekening heeft genomen. Dat de verpleegkundige contact zou hebben opgenomen met "De Geestgronden" maakt dat evenmin anders. Nog daargelaten dat de precieze inhoud van dat contact noch uit het advies noch overigens uit het dossier blijkt en door verzoeker gemotiveerd is betwist, kon verweerder in het onderhavige geval daar niet uit af leiden dat de eindverantwoordelijkheid voor de advisering kon worden neergelegd bij de psychiatrisch verpleegkundige.
2.15 Tegen die achtergrond heeft verzoeker terecht aangevoerd, dat verweerder de verpleegkundige in dit geval niet zonder meer als deskundige heeft mogen aanmerken en niet zonder meer op haar advisering heeft mogen afgaan.
2.16 De verpleegkundige beschikte bij haar advies niet over een vertaling van het rapport uit Kazachstan, waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker ook al in Kazachstan onder behandeling was geweest voor een psychiatrische stoornis. Bij zijn besluitvorming beschikte verweerder wel over een vertaling van dat rapport. In de verklaring van „De Geestgronden" van 12 december 2002, die zich in het dossier bevindt, wordt melding gemaakt van een toen bestaande psychiatrische stoornis (psychose). Verzoeker heeft in onderhavige procedure overtuigend aangevoerd dat niet waarschijnlijk is dat de psychose ten tijde van het nader gehoor geheel was verdwenen. Verzoeker heeft daarom terecht vraagtekens geplaatst bij de juistheid van de beantwoording van vraag 5 in het advies, waarin de verpleegkundige aangaf dat verzoeker niet psychotisch of verward was.
2.17 Onder deze omstandigheden heeft verweerder in het onderhavige geval zijn beslissing dat in het aanmeldcentrum op zorgvuldige wijze een nader gehoor over de asielmotieven kon worden afgenomen dat voldoende basis zou kunnen vormen voor besluitvorming, niet kunnen baseren op het uitgebrachte advies van de verpleegkundige.
2.18 Daarnaast heeft verzoeker er nog terecht op gewezen dat het advies zag op verzoekers (medische) toestand op zaterdag 14 december 2002, terwijl het gehoor eerst de volgende dag heeft plaatsgevonden. Gelet op de kennelijk labiele en fluctuerende toestand van verzoeker, die door hem in de procedure bij de voorzieningenrechter over de periode na het gehoor nog nader is onderbouwd, had verweerder niet zonder meer van het advies voor verzoekers toestand de volgende dag tijdens het nader gehoor, kunnen af gaan.
2.19 Verweerder kon daarom niet de uit het nader gehoor verkregen inlichtingen aan zijn besluit ten grondslag leggen. Van een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag in het aanmeldcentrum is derhalve niet gebleken.
2.20 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft artikel 3:2 Awb en 3.111 Vreemdelingenbesluit 2000 geschonden. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.21 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op totaal € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
in het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 december 2002;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 13 december 2002;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
in de voorlopige voorziening:
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee als griffier.
Afschrift verzonden op: 27 januari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.