ECLI:NL:RBSGR:2003:AF3574

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/755032-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Donker
  • A. Don
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en belastingontduiking door directeur van Zuidwijk BV

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 januari 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als directeur en enig aandeelhouder van Zuidwijk BV werd beschuldigd van ernstige fraude en belastingontduiking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geen deugdelijke administratie heeft gevoerd, wat in strijd is met artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Tijdens doorzoekingen in de bedrijfspanden van Zuidwijk BV en de woning van de verdachte is geen kasadministratie aangetroffen die voldeed aan de wettelijke eisen. De verdachte had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de BV aan haar verplichtingen voldeed, maar heeft dit nagelaten. Bovendien heeft hij verklaard dat hij het loon van zijn personeel vaak in contanten uitbetaalde en gebruik maakte van 'zwart' personeel.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het valselijk opmaken van mandagenstaten door een werkneemster van Zuidwijk BV. Ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de opdrachtgever als de werkneemster zelf, heeft de verdachte niet ingegrepen. Dit wijst op een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de werkneemster, waardoor de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bevorderd dat Zuidwijk BV onjuiste aangiften deed voor de belasting, wat resulteerde in een aanzienlijk financieel nadeel voor de overheid.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte administratie en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755032-02
rolnummer 3
's-Gravenhage, 7 januari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring,
te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 oktober 2002 en 7 januari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M.D. Winter, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van Dis heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6, 7 primair en 8 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting (nadere omschrijving telastlegging) - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 5, 7 primair en subsidiair en 8 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverwegingen.
Feit 1
De raadsman heeft namens verdachte als verweer gevoerd dat er, anders dan is telastgelegd, wel een kasadministratie was, maar dat deze alleen niet was bijgewerkt c.q. "een rommeltje" was en, kennelijk, subsidiair, dat de heer [betrokkene] van [bedrijf betrokkene] als boekhouder is aangezocht vanwege de problemen met de kasadministratie en dat verdachte dus niet opzettelijk opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan het telastgelegde feit.
De rechtbank verwerpt deze verweren op grond van de navolgende, in de bewijsmiddelen opgenomen, feiten en omstandigheden.
Art. 52 AWR verplicht vennootschappen zoals Zuidwijk BV van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op een zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Bij doorzoekingen in de bedrijfspanden van Zuidwijk BV en [bedrijf betrokkene], alsmede in de woning van verdachte, is geen kasadministratie aangetroffen welke voldoet aan de in artikel 52 AWR gestelde voorwaarden. Uit verklaringen van genoemde boekhouder en van de werkneemster van Zuidwijk BV, [werkneemster], blijkt dat er geen deugdelijke kasadministratie is bijgehouden en dat de administratie van Zuidwijk BV derhalve niet voldeed aan de eisen die daaraan bij en krachtens de belastingwet zijn gesteld.
Verdachte was gedurende de telastgelegde periode directeur en enig aandeelhouder van Zuidwijk BV en was er in die hoedanigheid verantwoordelijk voor dat de BV aan al haar wettelijke verplichtingen zou voldoen. Verdachte had het derhalve in zijn macht dat de verboden gedraging (het niet voeren van een deugdelijke administratie) al dan niet zou plaatsvinden en heeft blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien aanvaard dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd. Derhalve kan het niet voeren van een deugdelijke kasadministratie aan Zuidwijk BV worden toegerekend.
Verdachte heeft voorts tegenover de Fiod verklaard dat hij het loon van zijn personeel veelal in contanten voldeed, alsmede dat hij gebruik maakte van "zwart" personeel.
Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 2
De raadsman heeft namens verdachte als verweer ten aanzien van het primair telastgelegde gevoerd, dat de werkneemster van Zuidwijk BV, [werkneemster], terzake haar eigen gang ging en dat verdachte daarbij hooguit een gebrek aan leidinggeven kan worden verweten.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de navolgende, in de bewijsmiddelen opgenomen, feiten en omstandigheden.
[werkneemster] heeft in de periode van 1 april 2001 tot en met 14 mei 2002 mandagen-staten van Zuidwijk BV valselijk opgemaakt. Uit de aard van de werkzaamheden van verdachte binnen Zuidwijk BV valt af te leiden dat verdachte veelvuldig overleg had met een voorman van Zuidwijk BV, zijn broer [broer van verdachte], en dat daarbij ook werd gesproken over het tewerkstellen van illegalen, alsmede over het feit dat van die illegale werknemers geen namen en sofinummers aan opdrachtgevers konden worden verstrekt. Verdachte is er bovendien zowel door opdrachtgever [opdrachtgever] als door [werkneemster] diverse malen op gewezen dat de door laatstgenoemde opgestelde mandagenstaten vals waren. Door als leidinggevende niet in te grijpen maar, integendeel, [werkneemster] mee te delen dat de door haar gehanteerde werkwijze goed was, heeft verdachte bewerkstelligd dat deze bleef doorgaan met het valselijk opmaken van mandagenstaten. De rechtbank acht het tevens van belang dat verdachte als directeur/enig aandeelhouder van Zuidwijk BV als eerste en enige verantwoordelijk is voor het tewerkstellen van illegalen door Zuidwijk BV. De rechtbank concludeert dat sprake was van een zo nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en [werkneemster], dat verdachte als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt.
Feiten 3 en 4
De raadsman heeft namens verdachte als verweer gevoerd dat boekhouder [betrokkene] zonder een vooraf gegeven machtiging aangiften ten behoeve van Zuidwijk BV heeft ingediend, zonder voorafgaand overleg met verdachte over de hoogte van de aangiften. Er is derhalve geen sprake van een bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn boekhouder en verdachte is derhalve niet als medepleger van deze feiten aan te merken.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de navolgende, in de bewijsmiddelen opgenomen, feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft de administratie van Zuidwijk BV elke drie tot vier weken gebracht naar [bedrijf betrokkene], dat in zijn opdracht de aangiften loon- en omzetbelasting van deze BV verzorgde aan de hand van de gegevens die door hem aan het administratiekantoor werden verstrekt. Voorts heeft verdachte het administratiekantoor gemachtigd om de aangiften in te dienen. [betrokkene] heeft verklaard dat zijn kantoor voor de aangiften omzetbelasting geen achterliggende cijfers of bescheiden kreeg, voor de aangiften loonbelasting alleen opgaven kreeg van de door werknemers van Zuidwijk BV gewerkte uren of de door Zuidwijk BV betaalde netto lonen, alsmede dat zijn administratiekantoor geen controle had op de aangiftecijfers van Zuidwijk BV. Verdachte heeft tegenover de Fiod verklaard dat de uit de loonadministratie afgeleide aangiften loonbelasting niet juist zijn, omdat personeel van Zuidwijk BV niet in de loonadministratie van die vennootschap voorkomt.
In het kantoor van Zuidwijk BV is een groot aantal facturen aangetroffen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] alsmede twee facturen ten name van [bedrijf 3], terzake van het beweerdelijk uitlenen van personeel door [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aan Zuidwijk BV, welk personeel bij opdrachtgevers van Zuidwijk BV te werk zou zijn gesteld. Het betreft hier valse facturen.
De rechtbank acht bewezen dat de in de telastlegging onder 3 en 4 vermelde aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen respectievelijk omzetbelasting onjuist c.q. onvolledig zijn ingevuld door medewerkers van [bedrijf betrokkene]. Verdachte had het in zijn hoedanigheid van directeur/enig aandeelhouder van Zuidwijk BV in zijn macht dat de desbetreffende aangiften al dan niet onjuist zouden worden gedaan en heeft de onjuistheid/onvolledigheid van die aangiften ook aanvaard, zodat het onjuist dan wel onvolledig invullen van de aangiftebiljetten door medewerkers van [bedrijf betrokkene] aan Zuidwijk BV kan worden toegerekend. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachtes opzet er op gericht was dat die aangiften onjuist werden gedaan, zodat ook het opzet van Zuidwijk BV op het onjuist doen van de in de telastlegging onder 3 en 4 vermelde aangiften in de daar genoemde perioden bewezen kan worden geacht.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verdachte in zijn hoedanigheid van directeur/enig aandeelhouder opzettelijk heeft bevorderd dat Zuidwijk BV opzettelijk de in de telastlegging onder 3 en 4 vermelde aangiften in de daar genoemde perioden onjuist heeft gedaan, zodat bewezen is dat verdachte aan die gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Uitzendbureau Zuidwijk BV is opzettelijk verschillende verplichtingen inzake de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet nagekomen, terwijl verdachte als directeur/enig aandeelhouder van dit bedrijf daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Zo is gedurende ruim twee jaar geen administratie gevoerd met betrekking tot dit bedrijf en is op die manier controle op de bedrijfsvoering gefrustreerd. Voorts zijn er onjuiste aangiften gedaan voor de omzetbelasting door daarin te lage bedragen aan omzet op te geven. Ook aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn onjuist of onvolledig gedaan. Tevens heeft Uitzendbureau Zuidwijk BV gedurende een aantal jaren opzettelijk verzuimd in het kader van de Coördinatiewet sociale verzekering opgave te doen van het genoten loon van werknemers, terwijl verdachte ook aan deze gedragingen als directeur/enig aandeelhouder feitelijk leiding heeft gegeven. Verdachte heeft, mede ter bevordering van de eerdergenoemde feiten, meermalen valsheid in geschrift gepleegd door te bewerkstelligen dat een werkneemster van zijn bedrijf valselijk mandagenstaten opmaakte en daarmee bleef doorgaan.
Verdachte heeft op zeer grote schaal gefraudeerd. De rechtbank acht evenwel de zich in het dossier bevindende schadeberekening, die weliswaar gebaseerd is op de verklaring van de Inspecteur der belastingen, onvoldoende door bescheiden of anderszins aangetoond om tot een verdergaande conclusie te komen dan dat, in ieder geval, het schadebedrag in de vele miljoenen loopt.
Verdachte heeft met zijn handelen iedere controle op zijn bedrijfsvoering gefrustreerd en de overheid en anderen financieel benadeeld. Deze handelwijze van verdachte betekent ook een oneerlijke concurrentie ten opzichte van bonafide loonbedrijven.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 17 mei 2002, niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Tevens dient een voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke feiten bij zijn toekomstige beroepsactiviteiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 (oud), 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- 10 en 17a van de Coördinatiewet sociale verzekering;
- 12 en 13 van het Loonadministratiebesluit.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 5, 7 primair en subsidiair en 8 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
OPZETTELIJK ALS DEGENE DIE INGEVOLGE DE BELASTINGWET VERPLICHT IS TOT HET VOEREN VAN EEN ADMINISTRATIE OVEREENKOMSTIG DE DAARAAN BIJ OF KRACHTENS DE BELASTINGWET GESTELDE EISEN, EEN ZODANIGE ADMINISTRATIE NIET VOEREN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING;
ten aanzien van feit 2 primair:
MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 3 primair en 4 primair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST OF ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 6:
OPZETTELIJK EEN DER IN ARTIKEL 10 VAN DE COÖRDINATIEWET SOCIALE VERZEKERING BEDOELDE VERPLICHTINGEN NIET NAKOMEN, TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot TIEN MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 14 mei 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 mei 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Don en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2003.
parketnummer 09/755032-02