RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755126-02
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 26 januari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans preventief gehecht in de Penitentiaire Inrichting Vught, Huis van Bewaring, te Vught.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 januari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr M. Lindhout, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Wees heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De raadsvrouw heeft namens de verdediging aangevoerd dat de bedrijven waar verdachte leiding aan gaf niet aan te merken zijn als (loon)belastingplichtige werkgever ten aanzien van het personeel dat in dienst was van onderaannemers. Dit zou slechts anders zijn indien de bedrijven van verdachte als fictief werkgever zouden kunnen worden beschouwd en daarvan is volgens de verdediging geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gebruikte onderaannemers alle in opdracht van verdachte in het leven zijn geroepen met geen ander doel dan betalingen te doen aan zwart personeel dat feitelijk werkte voor de bedrijven van verdachte. Dit brengt mee dat de bedrijven van verdachte zijn te beschouwen als de 'fictieve werkgever' van dat personeel. Deze bedrijven zijn daarom (loon)belastingplichtig voor dit personeel. Het verweer van de raadsvrouw gaat daarom niet op. De rechtbank wijst in dat verband onder meer naar de verklaring van getuige [getuige 1] (V11-01) dat hij voor het op zijn naam staande bedrijf nooit facturen heeft opgemaakt, alsmede naar de verklaring van getuige [getuige 2] (V08-01) dat zij in opdracht van verdachte voor 2001 en 2002 de facturen maakte van Mutia's Professional Services.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode leiding gegeven aan het onjuist en onvolledig doen van aangifte terzake van loonbelasting. Verdachte betaalde voor hem werkende zogenaamde 'zwartwerkers', die niet waren opgenomen in de loonadministratie van zijn bedrijven, contant en later via de bank uit en probeerde dit te verhullen met valse facturen.
Door zijn praktijken heeft verdachte de staatskas en daarmee de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. Voorts hebben de bedrijven van verdachte door deze handelwijze er aan bijgedragen dat bonafide bedrijven, die wel aan de wettelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie werd aangedaan.
De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij, hoewel hij zelf het boekenonderzoek bij zijn bedrijven heeft geïnitieerd, na de start van het onderzoek zijn hiervoor genoemde malafide praktijken heeft voortgezet. Voorts betwijfelt de rechtbank, mede gelet op zijn houding ter terechtzitting, of verdachte de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten inziet. Dit klemt temeer nu verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 oktober 2002 reeds tweemaal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en in een proeftijd dienaangaande liep.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 09 januari 2003.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank na te melden deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het voorwaardelijk deel dient verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan strafbare feiten.
De door de raadsvrouw aangevoerde eventuele grond voor strafvermindering - het niet aan verdachte geven van de cautie voor de beantwoording van de schriftelijke vragen - laat de rechtbank hierbij buiten beschouwing, aangezien het antwoord van verdachte op deze schriftelijke vragen niet als bewijs wordt aangewend en verdachte derhalve niet in zijn belangen is geschaad.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 (oud), 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1, 2 en 3:
OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST OF ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 4:
MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 08 oktober 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 oktober 2002,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Oskam en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2003.
parketnummer 09/755126-02