ECLI:NL:RBSGR:2002:AO4676
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wijziging geslachtsnaam van minderjarige kinderen door ouders
In deze zaak hebben verzoekers, ouders van twee minderjarige kinderen, een verzoek ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage om de geslachtsnaam van hun kinderen te wijzigen naar die van de vader. De rechtbank heeft op 14 oktober 2002 uitspraak gedaan in deze kwestie. De ouders wilden dat hun kinderen, geboren op respectievelijk 4 mei 1998 en 6 december 1999, de geslachtsnaam van de vader zouden dragen, in plaats van de geslachtsnaam van de moeder. De ambtenaar van de burgerlijke stand had dit verzoek afgewezen, verwijzend naar artikel 1:7 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een wijziging van de geslachtsnaam door de Koning in stand blijft, ongeacht een latere erkenning door de vader.
De rechtbank overwoog dat artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht op respect voor het familie- en gezinsleven waarborgt, wat ook het naamrecht omvat. De rechtbank erkende dat de keuze van de geslachtsnaam een belangrijke rol speelt in de identificatie en de afstammingsrelatie binnen een gezin. De rechtbank nam in overweging dat in de Somalische gemeenschap, waar de verzoekers deel van uitmaken, veel waarde wordt gehecht aan afstamming en herkomst. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de wens van de ouders om de geslachtsnaam van de vader te kiezen voor hun kinderen onder de bescherming van het familie- en gezinsleven valt.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke bepaling in de weg staat aan de keuze van de geslachtsnaam van de vader voor het eerste kind, en dat het tweede kind dezelfde geslachtsnaam zal hebben. Het verzoek werd toegewezen, en de ambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de keuzevrijheid van ouders in naamgeving en de bescherming van het gezinsleven onder het EVRM.