RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/48771 en Awb 02/48778
inzake: A,
geboren op [...] juni 1986,
alsmede haar zuster B,
geboren op [...] december 1990,
beiden van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummers 0112.16.2016 en 0112.10.2066,
gemachtigde: mr. H.F.J.L. van Pelt, advocaat te Arnhem,
eiseressen;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. B.F.Th. de Moor, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1.1 Op 17 december 2001 hebben eiseressen aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikkingen van 29 mei 2002 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Wel is aan eiseressen een verblijfsvergunning regulier verleend onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling". Bij brieven van 25 juni 2002 is tegen de beschikkingen van 29 mei 2002 beroep ingesteld.
1.2 De beroepen zijn ter zitting van 4 december 2002 behandeld. A is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. De rechtbank zal daarbij op grond van artikel 83 Vw 2000 rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikkingen zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiseressen komt op het volgende neer.
Eiseressen woonden samen met hun moeder, hun vader is in 1998 overleden. In november 2001 werd de trein waarin eiseressen met hun moeder zaten door leden van de Unita overvallen. Eiseressen hebben door de paniek die er ontstond hun moeder uit het oog verloren. Eiseressen zijn samen met andere mensen uit de trein het bos ingevlucht. Na ongeveer een week kwamen er mannen met witte auto's. Zij hebben de reis voor eiseressen naar Nederland geregeld.
3.2 Verweerder heeft de aanvraagen afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiseressen of hun familieleden in de negatieve belangstelling staan van de Unita of de Angolese autoriteiten. De overval door de Unita op de trein betreft geen specifiek op de persoon van eiseressen gerichte daad van vervolging en kan derhalve niet leiden tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Uit de verklaringen van eiseressen blijkt niet dat hun vertrek uit het land van herkomst verband houdt met zodanige traumatische ervaringen dat van hen daarom in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Voor zover eiseressen zich beroepen op het verlies van hun moeder wordt opgemerkt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun moeder is overleden. Daarnaast wordt opgemerkt dat uit de verklaringen van eiseressen niet volgt dat zij om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit behoren te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In de C1/4.4. van de Vc 2000, waarin het traumatabeleid is vastgesteld, wordt immers een limitatieve opsomming gegeven van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid. De gestelde dood van hun moeder valt niet te herleiden tot een van deze gronden zodat reeds hierom niet is voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
Eiseressen behoren tevens niet tot een categorie asielzoekers voor wie terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is.
3.3 Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij niet behoren tot een categorie asielzoekers voor wie terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is. In het ambtsbericht over Angola van 13 februari 2002 komt de positie van vrouwen en minderjarigen naar voren (paragraaf 3.4.1 en 3.4.2). Eiseressen behoren tot beide groepen. Uit het ambtsbericht blijkt dat zowel vrouwen als minderjarigen (en hoewel niet apart benoemd moet er toch ernstig rekening mee worden gehouden dat minderjarige vrouwen extra risico lopen) grote risico's lopen bij terugkeer, zeker als zij geen steun hebben van familie of bekenden. Dat is ten aanzien van eiseressen het geval. Eiseressen zijn dan ook van mening dat verweerder in redelijkheid niet tot afwijzing van een asielstatus op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 had kunnen overgaan. Verweerder had in ieder geval gezien de informatie in het ambtsbericht nader onderzoek moeten doen naar de positie van minderjarige vrouwen in Angola en/of de beslissing op dit punt nader dienen te motiveren.
4.1 Aan eiseressen is bij beschikking van 29 mei 2002 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 3 december 2001, geldig tot 3 december 2002, onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdelingen". Gelet hierop staat de rechtbank geplaatst voor de vraag of de beroepen van eiseressen gelet op het bepaalde in artikel 30, aanhef en onder b, Vw 2000 ontvankelijk zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen van eiseressen ontvankelijk omdat thans niet vaststaat of eiseressen nog in het bezit zijn van genoemde verblijfsvergunningen. Ter zitting heeft verweerder immers aangegeven dat hij niet wist of de verblijfsvergunningen van eiseressen, die op 3 december 2002 afliepen, verlengd zijn. Nu dat niet is vast komen te staan, kan niet worden vastgesteld of eiseressen thans rechtmatig verblijf hebben. Er van uitgaande dat dat niet vaststaat, zijn de beroepen van eiseressen ontvankelijk.
Gelet hierop worden de beroepen inhoudelijk beoordeeld.
4.2 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Angola zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eiseressen zullen daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.3 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.4 Voor zover eiseressen nog een beroep doen op vluchtelingschap, verwijst de rechtbank naar de betreffende overwegingen in de bestreden beschikkingen en neemt deze over. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiseressen niet als vluchteling kunnen worden aangemerkt.
4.5 Het is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet aannemelijk dat eiseressen gegronde reden hebben aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.6 Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat zij in het bezit dienen te worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseressen hebben gesteld dat hun traumatische ervaring erin is gelegen dat hun moeder tijdens een treinoverval door de Unita is overleden. In het nader gehoor verklaart eiseres dat er veel mensen in de coupé zaten en stonden, toen het schieten begon en dat er ook mensen in de coupé werden geraakt. Deze mensen vielen op de grond. De mensen raakten in paniek en haar zusje en zij zijn over deze mensen heengestapt en hebben de trein verlaten. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij gedurende de periode dat zij met andere overlevenden uit de trein in het bos verbleef navraag heeft gedaan naar haar moeder. Dit heeft niets opgeleverd. Verweerder heeft derhalve terecht kunnen stellen dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun moeder bij de treinoverval om het leven is gekomen. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten dat eiseressen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
4.7 De rechtbank merkt tevens nog op dat verweerder in zijn landgebonden beleid specifieke groepen heeft aangewezen die om andere redenen dan traumata in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. De groep waartoe eiseressen behoren, heeft verweerder niet als zodanig aangewezen. Eiseressen komen derhalve ook niet om die reden in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
4.8 Ook overigens kunnen eiseressen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Eiseressen hebben weliswaar gesteld dat in hun geval sprake is van een bijzondere individuele klemmende reden van humanitaire aard, namelijk dat hun positie als minderjarige en net-meerderjarige bij terugkeer naar Angola als bijzonder kwetsbaar wordt beschouwd, maar de rechtbank is van oordeel dat nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het individuele asielrelaas niet aannemelijk is, er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van individuele klemmende redenen van humanitaire aard, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, in verband waarmee van de vreemdeling in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst.
4.8 Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat zij in aanmerking komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 overweegt de rechtbank, in navolging van de uitspraak van 20 augustus 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200203931/1), dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat een categoriale bescherming inzake Angola niet geïndiceerd is. Ten aanzien van vrouwen en kinderen wordt geen (apart) categoriaal beschermingsbeleid gevoerd.
4.9 De beroepen zijn, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
4.10 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester in tegenwoordigheid van mr. W.L.J. Fernhout als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 30 december 2002