Rechtbank 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:54 en artikel 8:83 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 3a Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/74065 COA
AWB 02/74032 COA
inzake: A, geboren op [...] 1971, met onbekende verblijfplaats, en B, [...] 1969, verblijvende in Opvangcentrum C te D, alsmede hun acht minderjarige kinderen, allen van Turkse nationaliteit, eisers,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,
1. Eiser heeft op 7 en 23 september 2002 bij de poort van Opvangcentrum C te D, waar eiseres en de kinderen verblijven, verzocht om opvang. Aan eiser is mondeling opvang geweigerd. Bij brief van 19 september 2002 heeft eiser schriftelijk aan het COA, alsmede aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht hem binnen 24 uur opvang te verlenen.
2. Bij brief van 19 september 2002 is aan het COA verzocht om overplaatsing van eiseres en de kinderen naar een opvangcentrum in de regio Alkmaar/Haarlem.
3. Verweerder heeft niet schriftelijk gereageerd op de brieven van eisers.
4. Bij beroepschrift van 26 september 2002 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om opvang van eiser en het verzoek om overplaatsing van eiseres en de kinderen. Eisers hebben op dezelfde datum de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die er toe strekt aan eiser opvang te verlenen in een opvangcentrum bij eiseres en de kinderen, alsmede eiseres en de kinderen over te plaatsen naar een opvangcentrum in de regio Alkmaar/Haarlem.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Op 29 oktober 1999 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Deze aanvragen zijn afgewezen. De procedure is geëindigd bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 1 mei 2000 (AWB 00/1384 VRWET), waarbij het beroep ongegrond is verklaard.
3. Op 16 juli 2000 hebben eisers opnieuw aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Deze aanvragen zijn eveneens afgewezen. De procedure is geëindigd bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 10 juli 2002 (AWB 01/17726), waarbij het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw 1965 ongegrond is verklaard.
4. Op 2 januari 2002 hebben eisers aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 27 februari 2002 afgewezen. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen ingediend.
5. Eisers hebben op 22 februari 2002 aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 7 maart 2002 afgewezen.
Hiertegen hebben eisers op 15 maart 2002 bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening teneinde uitzetting hangende de bezwaarfase te voorkomen, is bij uitspraak van 12 juni 2002 (AWB 02/19700 BEPTDN), toegewezen. Eisers hebben bij brief van 1 juli 2002 het bezwaar van 15 maart 2002 ingetrokken.
6. Op 6 juni 2002 hebben eisers telefonisch een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 12 juni 2002 is een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in die zin, dat verweerder opvang moest bieden totdat een schriftelijke aanvraag zou zijn gedaan en daarna conform het beleid in hoofdstuk C5/20 Vc 2000 moest handelen.
Op 2 juli 2002 hebben eisers schriftelijk aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 5 juli 2002 afgewezen en het beroep tegen de afwijzende besluiten is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 augustus 2002 ongegrond verklaard (AWB 02/51916 en AWB 02/51918). Tegen deze uitspraak is door eisers hoger beroep ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Bij uitspraak van 25 september 2002 is de aangevallen uitspraak van 2 augustus 2002 bevestigd.
7. Op 16 juli 2002 hebben eisers bij de korpschef van de regiopolitie te Leiden aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Op deze aanvragen is nog niet beslist.
Op 21 augustus 2002 zijn eiseres en de kinderen via Bureau Dublin van de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie aan de Duitse autoriteiten overgedragen in verband met een geaccepteerde Dublinclaim door Duitsland. Bij uitspraak van 23 augustus 2002 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats is een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is bevolen eiseres en haar kinderen terug naar Nederland te laten komen en verboden eisers uit Nederland te verwijderen totdat -behoudens toepassing van artikel 3.1 Vb 2000- op de aanvragen van 16 juli 2002 is beslist.
Ten aanzien van het beroep
1. In artikel 45 Vw 2000 is -voor zover hier van belang- bepaald dat de beschikking, waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg heeft dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA worden beëindigd op de bij of krachtens die wet voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn.
2. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, Wet COA is op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA - voor zover hier van belang - afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 van toepassing. Ingevolge het tweede lid van artikel 3a, Wet COA worden handelingen van het orgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachten de Wet COA, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 is op die beschikking van toepassing.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat aan hen opvang wordt geboden in een opvangcentrum. In artikel 1, eerste lid, onder c, Rva is de term asielzoeker gedefinieerd als: "een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend, die ten bewijze daarvan door de minister in het bezit is gesteld van een W-Document en wiens aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 niet binnen 48 proces-uren is afgewezen. Ingevolge artikel 1, zesde lid, wordt voor de toepassing van deze regeling onder asielzoeker tevens verstaan de vreemdeling die op grond van artikel 3, tweede lid, aanspraak maakt op opvang in een opvangcentrum.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, Rva 1997 draagt het COA zorg voor de Centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet COA na een verzoek hiertoe van voorheen de Minister van Justitie, thans de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
4. Ten aanzien van het beroep in zoverre dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om opvang van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge de Rva heeft een vreemdeling bij een eerste asielaanvraag in beginsel recht op opvang.
De Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie geeft advies aan het COA over opvang van een vreemdeling in geval er door de vreemdeling een herhaalde asielaanvraag is gedaan (TBV 2001/24 inmiddels neergelegd in hoofdstuk C5/20.4 Vc 2000), alsmede indien de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie een besluit tot verbod van uitzetting van de vreemdeling heeft genomen op grond van artikel 64 Vw 2000 (TBV 2001/31). In die gevallen beslist het COA of al dan niet opvang wordt geboden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de Rva en het beleid van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie slechts in bovengenoemde gevallen de mogelijkheid bieden tot verlening van opvang, ook slechts in die gevallen een aanvraag om verlening van verstrekkingen op grond van de Rva, waaronder opvang, kan worden ingediend bij het COA. In overige gevallen is dat naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Het COA kan echter wel ambtshalve beslissen om opvang te verlenen.
Uit de feiten zoals weergegeven onder II.2 t/m II.6 blijkt dat thans ten aanzien van eiser nog slechts de reguliere aanvraag van 16 juli 2002 aanhangig is en dat alle overige procedures zijn geëindigd.
Er is derhalve geen sprake van een (herhaalde) asielaanvraag. Evenmin heeft eiser bij de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht om een verbod tot uitzetting op grond van artikel 64 Vw 2000. Gelet hierop is eisers verzoek om opvang bij het COA geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb. Het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om opvang is derhalve niet gelijk te stellen met een besluit. Hieruit volgt dat de rechtbank zich in zoverre onbevoegd dient te verklaren.
5. Voor zover het beroep moet worden geacht te zijn gericht tegen de weigering aan de poort van Opvangcentrum C te D om aan eiser aldaar opvang te verlenen overweegt de rechtbank het volgende. Aan de orde is in dat geval de vraag of deze feitelijke handeling aan de poort van opvangcentrum C te D een met een beschikking gelijk te stellen besluit is als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, Wet COA. De rechtbank overweegt dienaangaande dat bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 10 juli 2002 het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel met toepassing van artikel 33b Vw 1965 ongegrond is verklaard, waarmee een meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 Vw 2000 is genomen. Bij besluit van 5 juli 2002 is een volgende asielaanvraag van eisers onder verwijzing naar het besluit van 10 juli 2002 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb afgewezen. Het besluit van 5 juli 2002 is bij uitspraak van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 augustus 2002, die bevestigd is door de ABRS, in rechte komen vast te staan.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de weigering eiser opvang te verlenen aan de poort van opvangcentrum C te D niet gericht is op enig ander rechtsgevolg dan de reeds van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking van 10 juli 2002. De weigering aan de poort is derhalve slechts een informatieve mededeling. De weigering bij de poort om eiser aldaar geen opvang te verlenen is dan ook geen met een beschikking gelijk te stellen besluit in de zin de zin van artikel 3a, tweede lid, Wet COA, zodat de rechtbank niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
6. Ten aanzien van het beroep van eiseres en de kinderen gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om overplaatsing naar een opvangcentrum in de regio Alkmaar/Haarlem overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 3a is de vreemdelingenrechter bevoegd kennis te nemen van beroepen tegen besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA. Nu het verzoek is gericht op overplaatsing en derhalve niet is gericht tegen onthouding dan wel beëindiging van de opvang, is afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 niet van toepassing. Nu het beroep is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het verzoek om overplaatsing moest ingevolge artikel 7:1 Awb, eerst bezwaar worden gemaakt. Dat is niet gebeurd. Het beroepschrift dient derhalve, in zoverre dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om overplaatsing, met toepassing van artikel 6:15 Awb ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder te worden doorgezonden.
7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank kennelijk onbevoegd is. De rechtbank acht voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van artikel 8:54 Awb het onderzoek wordt gesloten en wordt beslist als hieronder vermeld.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Nu de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen is de voorzieningenrechter evenmin bevoegd om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen dat connex is aan dat beroep.
Nu Afdeling 3 van hoofdstuk 7 Vw 2000 niet van toepassing is op het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om overplaatsing van eiseres en de kinderen, zal het verzoek om een voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:81, vierde lid, Awb jo artikel 6:15 Awb ter behandeling aan de rechtbank Arnhem worden doorgezonden.
Onder deze omstandigheden dient met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb te worden beslist als hieronder vermeld.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Er is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij.
1. verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
2. bepaalt dat het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift in zoverre dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiseres en de kinderen om overplaatsing naar een ander opvangcentrum, binnengekomen op 26 september 2002, wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, te weten verweerder;
3. verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen;
4. bepaalt dat het verzoekschrift, binnengekomen op 26 september 2002, in zoverre dat strekt tot overplaatsing van eiseres en de kinderen naar een ander opvangcentrum, wordt doorgezonden aan rechtbank Arnhem.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op: 3 oktober 2002
Tegen deze uitspraak -voor zover het de uitspraak op het beroep betreft- kan een belanghebbende binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet doen bij deze rechtbank.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open