ECLI:NL:RBSGR:2002:AF7218

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/44098
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Blomsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in asielzaak en de status van een brief als beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, Joseph Kanu, had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 5 april 2002 was afgewezen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser verzocht de rechtbank om hem in de opvang te laten verblijven totdat de procedure was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de brief van 28 mei 2002, waarin verweerder aangaf geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid te hebben, niet als een beschikking kon worden beschouwd. Dit was omdat de brief niet gericht was op enig rechtsgevolg, aangezien het rechtsgevolg al was ingetreden door de eerdere beschikking van 5 april 2002.

De rechtbank stelde vast dat verweerder geen verdere besluitvormingsbevoegdheid had, omdat de wet daarin niet voorzag. Eiser werd geadviseerd zich tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te wenden voor continuering van de opvang. De rechtbank concludeerde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep, omdat de brief van 28 mei 2002 geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Dit betekende dat er geen rechtsmiddel tegen deze brief kon worden aangewend.

De rechtbank besloot het beroep terug te zenden aan verweerder ter afdoening als bezwaar. Tegen deze uitspraak konden partijen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde ook dat er geen grond was voor vergoeding van proceskosten, aangezien verweerder van meet af aan duidelijk was geweest over de status van de brief.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/44098 COA
UITSPRAAK
inzake: Joseph KANU,
geboren op 9 augustus 1979,
van Sierraleoonse nationaliteit,
IND dossiernummer 0105.27.8017,
gemachtigde: mr. H.W. Costermans, Stichting Rechtsbijstand Asiel te
's-Hertogenbosch,
eiser;
tegen:
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)),
te Rijswijk,
vertegenwoordigd door mr. J.T.E. Peters,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 27 mei 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 5 april 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Daarbij is eiser tevens medegedeeld dat indien er aan eiser naar aanleiding van zijn aanvraag verstrekkingen zijn geboden, deze -voor zover zij niet reeds zijn beëindigd op grond van artikel 2a Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) met het leggen van de Dublinclaim-, thans zullen worden beëindigd overeenkomstig de bij de Rva 1997 voorziene wijze.
1.2 Bij brief van 6 mei 2002 heeft eiser verweerder verzocht om eiser in de opvang te laten verblijven, totdat de procedure is afgerond en daadwerkelijke overdracht aan Duitsland zal plaatsvinden.
1.3 In reactie op het verzoek van 6 mei 2002 heeft verweerder bij brief van 28 mei 2002 eiser medegedeeld dat haar in deze geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt.
1.4 Bij brief van 30 mei 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze mededeling, waarbij is gesteld dat de brief van 28 mei 2002 wordt opgevat als een weigering de opvang te continueren.
1.5 Op 4 juni 2002 heeft verweerder het bezwaarschrift van 30 mei 2002 doorgezonden aan de rechtbank als beroep tegen de weigering van verweerder een besluit te nemen.
1.6 Het beroep is behandeld ter zitting van vrijdag 21 juni 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 Uit het bepaalde in artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) in verbinding met artikel 71 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 vloeit voort dat de vreemdelingenrechter bevoegd is inzake beroepen tegen besluiten in het kader van de beëindiging van verstrekkingen ingevolge eerstgenoemde wet, alsmede inzake beroepen tegen met een beschikking gelijkgestelde handelingen van het COA ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen, zonder dat eerst de bezwaarfase wordt doorlopen.
2.2 De rechtbank stelt echter vast dat de door eiser aangemerkte brief van 28 mei 2002 niet is te beschouwen als een beschikking. Immers dit schrijven is niet gericht op enig rechtsgevolg, aangezien het desbetreffende rechtsgevolg ingevolge artikel 45 Vw 2000 reeds is ingetreden door de beschikking van van 5 april 2002, waarbij eisers asielverzoek is afgewezen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor het behandelen van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft vervolgens betoogd dat hem geen verdere besluitvormingsbevoegdheid toekomt, nu de wet daarin niet voorziet. De rechtbank deelt dit standpunt. Voorzover eiser continuering op de opvang wenst dient hij zich te wenden tot de IND.
Dat betekent dat de brief van 28 mei 2002 geen beschikking in de zin van de Awb is, zodat daartegen ook geen rechtsmiddel kan worden aangewend. De regeling van artikel 3a Wet COA mist dan ook toepassing.
2.3 Het bovenstaande impliceert dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het als beroep doorgezonden bezwaar en dat verweerder het bezwaarschrfit ten onrechte heeft doorgezonden, in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank zal het beroep derhalve terugzenden aan verweerder ter afdoening als bezwaar.
2.4 De rechtbank ziet geen grond over te gaan tot vergoeding van de proceskosten van eiser, aangezien verweerder van meet af aan duidelijk is geweest in zijn stelling dat de brief van 28 mei 2002 geen beschikking is en het feit dat er als gevolg van de doorzending inmiddels voor vergoeding aan aanmerking komende proceskosten zijn gemaakt voor rekening van eiser dient te blijven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis van het beroep te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Blomsma en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 4 juli 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 4 juli 2002