ECLI:NL:RBSGR:2002:AF7198
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot opvang en besluitvorming COA
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 juni 2002, zijn eisers A en B, van Armeense nationaliteit, in beroep gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie die hun aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf niet hebben ingewilligd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen op 17 februari 1998 zijn ingediend en dat de Staatssecretaris op 7 augustus 2000, bekendgemaakt op 23 augustus 2000, deze aanvragen heeft afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 5 februari 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eerder op 24 mei 2002 een uitspraak gedaan waarin het beroep van eisers ongegrond werd verklaard.
Eisers hebben vervolgens op 14 maart 2002 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, gericht tegen de weigering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te beslissen op hun verzoek tot continuering van de opvang. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geen op rechtsgevolg gericht besluit kan nemen, omdat de beoordelingsruimte voor schrijnende humanitaire omstandigheden volledig bij de IND ligt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van de zaak, en heeft het onderzoek gesloten op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar beslissing verklaard dat zij onbevoegd is en dat deze uitspraak openbaar is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals bepaald in artikel 8:55 van de Awb. De uitspraak is op 17 juni 2002 verzonden.