ECLI:NL:RBSGR:2002:AF6874

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/73946, 02/73955
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opvang en uitzetting van Afghaanse vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de opvang en uitzetting van twee Afghaanse vreemdelingen, A en B. De verzoekers hebben op 26 september 2002 beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarbij hun aanvragen zijn afgewezen. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hun uitzetting achterwege zou blijven totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de verzoekers binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 48 uur zijn behandeld, wat als uitgangspunt geldt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aan de rechter is om de Minister te verplichten tot het doen van een verzoek om opvang aan het COA; dit is de verantwoordelijkheid van de verzoekers zelf. Hierdoor zijn de verzoeken met betrekking tot de opvang niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft echter de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen voor zover het betreft de uitzetting. De voorzieningenrechter heeft de Minister gelast om de uitzetting van de verzoekers achterwege te laten totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Daarnaast is de Minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 644, met de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de verzoekers dient te voldoen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 02/73946 en Awb/73955
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1943,
B,
geboren op [...] 1964,
van Afgaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0209.22.8008,
gemachtigde: mr. F.A.J.M. Peeters, advocaat te Zutphen,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Bij beroepschrift van 26 september 2002 is beroep ingesteld tegen de beschikkingen van verweerder van 26 september 2002. Deze beroepen zijn geregistreerd onder Awb 02/73947 en Awb 02/73956. Bij verzoekschrift van 28 september 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist en verzoekers te behandelen als ware hun aanvraag niet binnen 48 uur afgedaan dan wel verweerder te verplichten tot het doen van een verzoek tot opvang.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2 Bij brief van 2 oktober 2002 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de beroepen, geregistreerd onder Awb 02/73947 en Awb 02/73956, door een meervoudige kamer van de rechtbank zullen worden behandeld.
De rechtbank heeft hiertoe besloten in verband met nadere oordeelsvorming omtrent de recente wijzigingen van het beleid van verweerder inzake (terugzending naar) Afghanistan.
2.3 Reeds hierom bestaat aanleiding de verzoeken om voorlopige voorziening, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb, toe te wijzen in die zin dat verweerder wordt gelast de uitzetting achterwege te laten tot op het beroep is beslist.
2.4 Ten aanzien van het verzoek voor zover het betrekking heeft op de opvang overweegt de rechter als volgt.
Niet is gesteld dat de onderhavige aanvraag niet binnen 48 uur is afgedaan, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat de aanvraag binnen 48 uur is behandeld.
Ten aanzien van het verzoek verweerder te verplichten tot het doen van een verzoek om opvang aan het COA, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet op de weg van de rechter ligt, maar van verzoekers zelf.
De verzoeken zijn derhalve kennelijk niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking hebben op de opvang.
2.5 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist;
- verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk voor zover het betreft de opvang;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op 10 oktober 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 10 oktober 2002