ECLI:NL:RBSGR:2002:AF6841

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/20884, 02/20885
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hardheidsclausule in het vreemdelingenrecht met betrekking tot de terugkeer naar Armenië

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 oktober 2002, staat ter beoordeling of het van onevenredige hardheid is voor verzoeksters A en B om naar Armenië terug te keren in afwachting van de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit bijzondere geval de aanwezigheid van verzoeksters bij hun dochter en zus, C, noodzakelijk is voor geestelijke ondersteuning, gezien de ernstige medische situatie van C na een ongeval. C heeft te maken met langdurige revalidatie en psychisch lijden, en de aanwezigheid van verzoeksters is essentieel voor haar herstel. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 buiten toepassing te laten. Het bezwaar van verzoeksters wordt gegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters, vastgesteld op € 644,--, en het griffierecht van € 109,-- wordt vergoed. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:84 juncto artikel 8:67 Algemene wet bestuursrecht en artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000
Reg.nrs.: AWB 02/20884 VRWET en AWB 02/20885 VRWET
Inzake: A en B, verzoeksters, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde,
mr.drs. J. Hemelaar, advocaat te Zoetermeer,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.E. McLean, ambtenaar ten departemente.
1. ZITTING
Datum: 3 oktober 2002.
Zitting hebben:
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzieningenrechter,
en A.J. Faasse-van Rossum, griffier.
Verzoeksters zijn verschenen bij gemachtigde, mr.drs. J. Hemelaar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. C.E. McLean.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
In geschil is de afwijzing d.d. 20 februari 2002 van de aanvragen van verzoeksters om een vergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) met als doel verblijf bij C, gedurende haar medische behandeling. Verzoeksters hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij de beslissing op hun bezwaar hier te lande mogen afwachten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, onder de overweging dat verzoeksters niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), hetgeen ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vw2000, een grond vormt voor afwijzing van de aanvragen. Voorts is niet gebleken dat een van de vrijstellingsgronden op de onderhavige aanvragen toepasbaar zijn.
Verzoeksters doen evenwel een beroep op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000).
Ter beoordeling staat of het van onevenredige hardheid is van verzoeksters te verlangen om, in afwachting van de eventuele afgifte van een mvv, naar Armenië terug te keren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in een zeer bijzonder geval als het onderhavige sprake is en dat verzoeksters ter geestelijke ondersteuning geacht mogen worden bij hun dochter respectievelijk zus C aanwezig te kunnen zijn. Hierbij is het volgende van belang. C is op 14 juni 2001 betrokken geraakt bij een zeer ernstig ongeval met een tram, dat heeft geleid tot amputatie van beide onderbenen. Naast lichamelijk lijden is sprake van diep en op diverse momenten ondragelijk psychisch lijden. In het genezing- en revalidatieproces is ernstige vertraging opgetreden als gevolg van een mislukte operatie en voorts kan een nieuwe operatieve ingreep, in verband met infectiegevaar, pas over zes maanden plaatsvinden. In het meest gunstige geval kan pas over een jaar worden begonnen met volledige revalidatie. De aanwezigheid van verzoeksters is volgens de behandelend artsen noodzakelijk, vanwege de noodzakelijke psychische steun en zorg die zij dagelijks bieden aan C, hetgeen zijn weerslag heeft op de behandeling. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de aanwezigheid van verzoeksters evenzeer wenselijk wordt geacht, nu de Nederlandse partner van C, mede vanwege de spanningen in hun relatie als gevolg van het ongeval, haar niet de noodzakelijke psychische steun en zorg kan bieden die verzoeksters haar bieden. Gelet hierop kan niet van verzoeksters verlangd worden dat zij naar hun land van herkomst reizen om aldaar een mvv aan te vragen. De voorzieningenrechter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren artikel 3.71, eerste lid, Vb2000 buiten toepassing te laten en dat verweerders besluiten derhalve geen stand kunnen houden.
Er bestaat derhalve aanleiding voor het treffen van de voorlopige voorziening.
Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar, wordt het bezwaar van verzoeksters met toepassing van artikel 78 Vw2000 gegrond verklaard.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeksters in verband met de behandeling van hun verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
3. BESLISSING:
De voorzieningenrechter:
1. verklaart het bezwaar van verzoeksters gegrond;
2. wijst het verzoek van verzoeksters toe;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeksters dient te vergoeden;
4. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeksters betaalde griffierecht ad € 109,-- (1x) vergoedt.
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: 17 oktober 2002