ECLI:NL:RBSGR:2002:AF6771
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering opheffing ongewenstverklaring en vergunning tot verblijf voor medische behandeling van vreemdeling met HIV
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om de ongewenstverklaring van eiser op te heffen en hem een vergunning tot verblijf voor medische behandeling te verlenen. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling, maar deze was afgewezen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze beslissing getoetst aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie, met name artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank overweegt dat uitzetting van een zieke vreemdeling onder bepaalde omstandigheden kan leiden tot onmenselijke behandeling, maar dat in dit geval de minister op goede gronden heeft besloten de ongewenstverklaring niet op te heffen. Eiser had nooit legaal verblijf in Nederland gehad en was na zijn ongewenstverklaring opnieuw veroordeeld voor drugshandel. De rechtbank concludeert dat de belangen van de Nederlandse samenleving, die een restrictief vreemdelingenbeleid nastreeft, zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiser.
De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in Colombia in overweging genomen. Hoewel eiser aangeeft dat de benodigde medische zorg in Colombia moeilijk toegankelijk is, oordeelt de rechtbank dat dit niet voldoende is om de weigering van de vergunning tot verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet in een acute medische noodsituatie verkeert en dat hij bij terugkeer in Colombia kan rekenen op morele steun van zijn familie.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, zowel wat betreft de opheffing van de ongewenstverklaring als de aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor medische behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging tussen de persoonlijke situatie van de vreemdeling en de belangen van de Nederlandse samenleving.