ECLI:NL:RBSGR:2002:AF6170

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/66915 VRONTN, AWB 02/66919
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse verzoeker en beoordeling van traumata in het kader van het traumatabeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse verzoeker, geboren in 1979, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd. De verzoeker, die in het Grenshospitium te Amsterdam verbleef, stelde dat hij vervolgd, gedetineerd en gemarteld was door moslimfundamentalisten vanwege zijn christelijke geloof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoeker door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie binnen 48 uur in het aanmeldcentrum was afgewezen, op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De Minister oordeelde dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig was, en dat er geen aanleiding was om het traumatabeleid toe te passen, omdat de gebeurtenissen niet door de feitelijke machthebbers van Nigeria waren gepleegd.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek om onderzoek naar de gestelde traumata niet op voorhand kon worden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar de littekens van verzoeker, die hij als gevolg van martelingen had, relevant was voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het onderzoek naar de traumata niet was uitgevoerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de Minister.

De rechtbank droeg de Minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker en veroordeelde de Minister in de proceskosten, begroot op € 966,--. De uitspraak werd openbaar gedaan, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/66915 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/66919 VRONTN (beroep)
IND-nr.: 0208.28.4045
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. R.J. van der Zee, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 31 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 31 augustus 2002, aangevuld bij brief van 12 september 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 31 augustus 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook : de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K.C. Victorian, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.Y.C. Sikkens, als tolk in de Engelse taal.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit bezit en dat hij afkomstig is uit Kano, alwaar zijn vader pastoor is voor de Pinkstergemeente. Verzoeker stelt in aanmerking te komen voor toelating als vluchteling, nu hij is vervolgd, gedetineerd en gemarteld door moslimfundamentalisten omdat hij en zijn familie het christelijke geloof uitdragen. Voorts heeft verzoeker een beroep gedaan op het traumatabeleid, vanwege de martelingen die hij heeft ondergaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Daartoe voert verweerder het volgende aan. Verzoeker heeft de aan hem gestelde kennis- en ervaringsvragen over Kano en de directe omgeving van de stad slechts zeer summier kunnen beantwoorden. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Dat verzoeker zijn asielaanvraag in de Verenigde Staten, waarin nog geen beslissing was genomen, vrijwillig heeft ingetrokken, doet bovendien afbreuk aan het serieuze en urgente karakter van de aanvraag. Ook de gestelde, relatief eenvoudige, ontsnapping uit zijn detentie acht verweerder niet aannemelijk. Voor zover verzoeker wel in zijn verhaal moet worden gevolgd, overweegt verweerder dat niet is gebleken dat de moslimfundamentalisten specifieke aandacht hadden voor verzoeker en zijn familie, maar dat de gestelde gebeurtenissen veeleer voortkomen uit de algehele situatie en problemen tussen moslims en christenen in het noorden van Nigeria.
Daarnaast meent verweerder in het voornemen dat verzoeker, voor zover hij heeft te vrezen voor problemen van de kant van moslimfundamentalisten, hiertegen de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten kan inroepen. Tenslotte meent verweerder dat verzoeker zich aan de problemen in het noorden van Nigeria kan onttrekken door zich elders in Nigeria op te houden, daar waar de sharia-wetgeving niet van kracht is (een ophoudalternatief genaamd).
Verzoeker heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw 2000.
Verzoeker komt evenmin in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000. Het traumatabeleid biedt geen grond voor toelating. Daartoe verwijst verweerder allereerst naar de onaannemelijkheid van het asielrelaas. Zo verzoeker al littekens heeft, dan wordt niet aannemelijk geacht dat ze zijn veroorzaakt op een manier waarop verzoeker, dan wel zijn raadsman, suggereert. Voor zover desondanks van de aannemelijkheid van het asielrelaas moet worden uitgegaan, overweegt verweerder dat het beroep faalt, nu de gebeurtenissen niet zijn gepleegd door de feitelijke machthebbers van het land.
3. In beroep heeft verzoeker gesteld dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt afkomstig te zijn uit Kano, dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt persoonlijk gegronde vrees voor vervolging te hebben en dat het onderzoek van verweerder in de onderhavige zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest. De gemachtigde van verzoeker heeft verweerder reeds vóór het nemen van het bestreden besluit verzocht om de littekens, die volgens verzoeker zijn veroorzaakt door de martelingen, te laten onderzoeken.
4. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat met „ophoudalternatief“ niet is gedoeld op een vlucht- of vestigingsalternatief, maar op een verblijfsalternatief dat in het kader van de toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 van belang is.
Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde nog medegedeeld dat een medisch onderzoek als gevraagd door verzoeker op zichzelf genomen binnen de AC-procedure kan worden verricht.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat door verweerder aan verzoeker niet het bepaalde in het tweede lid van artikel 31 van de Vw 2000 is tegengeworpen.
5. Wel is verweerder van oordeel dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is. Nu het relaas van verzoeker als ongeloofwaardig wordt aangemerkt, wordt niet toegekomen aan een beoordeling of sprake is van traumata, aldus verweerder. En zelfs indien van de aannemelijkheid van het asielrelaas wordt uitgegaan, faalt een beroep op het traumatabeleid, aangezien de gebeurtenissen niet zijn gepleegd door de feitelijke machthebbers van Nigeria.
6. Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat in hoofdstuk C1/4.4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 erop wordt gewezen dat ten aanzien van de vraag of het relaas consistent is, rekening dient te worden gehouden met de geestelijke gesteldheid van de betrokkene in het licht van het traumatabeleid. Verweerders weigering om verzoeker te onderzoeken zoals door hem al voor het bestreden besluit is verzocht, sluit op voorhand een toetsing aan deze regel uit.
7. Dat die uitsluiting voor de toetsing aan het traumatabeleid geen gevolgen heeft, ziet de rechtbank niet op voorhand in. Daartoe wijst de rechtbank erop dat onder C1/4.4.2.3 van de Vc 2000 niet alleen handelingen van overheidswege noemt, maar ook handelingen door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat is of niet willens is bescherming te bieden. Verweerders overweging dat zelfs indien van de aannemelijkheid van het asielrelaas wordt uitgegaan, een beroep op het traumatabeleid faalt, aangezien de gebeurtenissen niet zijn gepleegd door de feitelijke machthebbers van Nigeria, verdraagt zich daarmee niet. Daaraan voegt de rechtbank nog toe, dat ook ter zitting van de zijde van verzoeker nog eens is benadrukt dat verzoekers vader wel heeft gepoogd bescherming te verkrijgen van de autoriteiten, echter zonder succes.
Voorts merkt de rechtbank nog op dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat met ophoudalternatief niet is bedoeld vestigingsalternatief. De rechtbank neemt dan ook aan dat verweerder niet een binnenlands vestigingsalternatief als genoemd in het traumatabeleid heeft willen tegenwerpen.
8. De onder rechtsoverweging III.6 weergegeven uitsluiting is niet alleen (mogelijk) relevant voor de beoordeling van de aanspraken van verzoeker onder het traumatabeleid, maar ook voor de beoordeling van aanspraken onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000. Indien uit het door verzoeker gevraagde medisch onderzoek zou blijken van de door hem in detail geschetste martelingen, zou dat de conclusie van ongeloofwaardigheid kunnen aantasten.
Zoals door verweerder ook is aangegeven, heeft verzoeker een deel van de hem gestelde kennisvragen wel afdoende beantwoord. Met betrekking tot de door verzoeker gerelateerde ontsnapping, wijst de rechtbank er nog op dat de door verzoeker geschetste omstandigheden bij een detentie van overheidswege meer bevreemding zouden kunnen wekken dan wanneer het gaat om een detentie door een militante groepering als door verzoeker geschetst. Een andere conclusie dan thans gegeven valt derhalve niet op voorhand uit te sluiten.
9. In hoofdstuk C1/4.4.2.4 van de Vc 2000 is neergelegd dat bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas, aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Het dient daarbij te gaan om dusdanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst. Voorts dienen de humanitaire redenen vóór het vertrek uit het land van herkomst te zijn ontstaan.
10. Ook in het licht van dit beleidskader ziet de rechtbank niet in dat en waarom een onderzoek als door verzoeker gevraagd en waaraan hij zijn medewerking heeft toegezegd, niet kan bijdragen aan de oordeelsvorming. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat hoofdstuk C1/4.4.2.4 van de Vc 2000 uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid van toelating in de situatie waarin sprake is van een verblijfsalternatief.
11. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat aan het door verzoeker gevraagde onderzoek in meerdere opzichten relevantie voor de uitkomst van de besluitvorming niet op voorhand kan worden ontzegd. Nu dit onderzoek achterwege is gebleven, is de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure afgewezen. Omdat nader onderzoek niet verder zal bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal op de voet van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak. De rechtbank acht het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/66919 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 29 augustus
2002;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/66915 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge:
negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de
griffier;
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2002 door
mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier.
Afschrift verzonden op: 18 september 2002
Conc.: JV
Coll:
Bp: -
D: C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.