ECLI:NL:RBSGR:2002:AF6030
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WW-uitkering en benadelingshandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WW-uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had van 21 april 1992 tot en met 30 april 1996 gewerkt bij [bedrijf] BV, maar na een periode van arbeidsongeschiktheid was hij per 8 november 1995 arbeidsgeschikt verklaard. Eiser heeft zijn werkzaamheden echter niet hervat en [bedrijf] heeft zijn salaris niet doorbetaald. Eiser diende op 8 februari 1996 een aanvraag in voor een WW-uitkering, maar na een aantal juridische procedures en een schikking met [bedrijf] over een loonvordering, werd door verweerder gesteld dat eiser een benadelingshandeling had gepleegd, waardoor hij geen recht had op de uitkering.
De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser een benadelingshandeling had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser gegrond was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank merkte op dat eiser werkloos was, gezien het bedrag dat hij had ontvangen in vergelijking met zijn reguliere loon. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werknemers onder de Werkloosheidswet en de voorwaarden waaronder een benadelingshandeling kan worden vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de kans dat eiser meer had ontvangen indien hij de loonvorderingsprocedure had doorgezet, niet als overwegend positief kon worden ingeschat. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet had gehandeld in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de WW.