RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Meervoudige Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/45982
Datum uitspraak: 22 oktober 2002
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1985,
van Nigerese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Horsten-van Gemeren, advocaat te Emmen,
DE MINISTER VAN VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W. Stevens, werkzaam bij de IND.
Op 27 maart 2001 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft verweerder deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen onder gelijktijdige verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).
Bij brief van 13 september 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2002. Na heropening van het onderzoek en verwijzing naar de meervoudige kamer is het beroep behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 2 augustus 2002, waar de gemachtigde van verweerder is verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
2.1 Ter beantwoording staat allereerst de vraag of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder in zaken, waarin na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt doorgeprocedeerd voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zijn eerder ingenomen standpunt, te weten dat de vreemdeling concreet moet aangeven waarin zijn belang bij doorprocederen is gelegen, thans niet meer inneemt.
Thans stelt verweerder zich op het standpunt dat in voornoemde gevallen een procesbelang aanwezig is. In dit verband heeft de gemachtigde van verweerder de volgende argumenten genoemd:
Het verschil in aanspraak op een vluchtelingenpaspoort van op asielgronden toegelaten vreemdelingen en overige toegelaten vreemdelingen vormt een voldoende belang om te onderzoeken of de vreemdeling niet ook op grond van artikel 29 Vw 2000 aanspraak zou hebben op een verblijfsvergunning.
Voorts kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds na drie jaren worden omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd pas na vijf jaren in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Tenslotte zou het bepaalde in artikel 30, aanhef en onder b, Vw 2000 feitelijk overbodig zijn indien verweerder zijn eerder ingenomen standpunt als hiervoor aangegeven zou handhaven.
Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van procesbelang, omdat zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vrijwel zeker zal worden ingetrokken als hij de leeftijd van achttien jaar bereikt. Eiser zal immers op zijn achttiende nog niet gedurende vijf jaren een verblijfsvergunning hebben gehad. Verder is het naar de mening van eiser mogelijk dat op basis van het dossier een verblijfsvergunning asiel thans haalbaar is, terwijl dit geheel anders kan liggen, indien de asielrechtelijke aspecten bij de intrekking van de verblijfsvergunning regulier alsnog worden beoordeeld.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van partijen en de overwegingen die verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd.
Eiser heeft derhalve belang bij de beoordeling van het onderhavige beroep, zodat het ontvankelijk is.
2.2 Voorts dient te worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een zodanige verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag om een zodanige verblijfsvergunning afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Het asielrelaas van eiser luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Eiser is afkomstig uit Boundou, gelegen te Niger. Zijn moeder is overleden toen eiser drie jaar oud was. Eiser is daarna door zijn vader opgevoed. In 1997 veroorzaakten rebellen conflicten waardoor eiser met zijn vader en nog ongeveer 950 mensen zijn gevlucht naar Nigeria. Na aldaar een paar maanden te hebben verbleven, hebben militairen uit Niger alle gevluchte mensen verdeeld in groepen mannen, vrouwen en kinderen. De kinderen, waaronder eiser, zijn teruggebracht naar n’Guinguime, een stad in de buurt van zijn woonplaats. De volwassenen zouden drie dagen later volgen. Enkele maanden daarna heeft eiser vernomen dat alle gevluchte volwassenen zouden zijn gedood en in een massagraf zouden zijn begraven. Eiser is naar huis teruggekeerd en heeft geprobeerd in leven te blijven door zaden te verbouwen en te bedelen op de markt. Omdat hij daarvan niet rond kon komen, is hij voedsel gaan stelen. Op een dag is eiser betrapt, waarna hij is mishandeld. Eiser is vervolgens door een vrachtwagenchauffeur naar Benin gebracht. Met hulp van deze vrachtwagenchauffeur is eiser in februari 2001 per boot naar Nederland vertrokken.
2.6 Eiser heeft in beroep gesteld dat het op grond van zijn traumatische ervaringen - te weten de dood van zijn vader in 1997- in redelijkheid niet van hem kan worden verlangd dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst.
Verweerder heeft hierover opgemerkt, althans zo meent de rechtbank het verweer te moeten begrijpen, dat eiser deze grief ten onrechte pas in beroep heeft opgeworpen, als gevolg waarvan diens beroep op dit beleid door de rechtbank gepasseerd zou moeten worden.
De rechtbank volgt verweerder niet in dit verweer onder verwijzing naar de zienswijze die namens eiser op 15 augustus 2001 is ingebracht. Hoewel namens eiser niet met zoveel woorden een beroep op het traumatabeleid van verweerder is gedaan, meent de rechtbank dat uit de bewoordingen van deze zienswijze wel, zij het impliciet, een beroep op dit beleid moet worden gelezen.
Verweerder heeft het door hem gevoerde traumatabeleid neergelegd in paragraaf C1/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Het is de rechtbank niet gebleken dat dit beleid als zijnde kennelijk onredelijk buiten toepassing dient te blijven.
Gelet op eisers vluchtrelaas, alsmede op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, alsmede gelet op de limitatief opgesomde situaties in verweerders traumatabeleid, heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om hem in aanmerking te brengen voor dit traumatabeleid.
2.7 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
2.8 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.9 Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. M. Engelbert-Clarenbeek, als voorzitter, M.J.H. Schuurman en R.G.J. Welbergen, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2002 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 24 oktober 2002