ECLI:NL:RBSGR:2002:AF5894

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/36340
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Congolese vreemdeling en procesbelang bij doorprocederen

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Congolese vreemdeling, die in eerste aanleg en bezwaar is afgewezen, maar waarbij in bezwaar een verblijfsvergunning regulier is verleend. De rechtbank dient te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij doorprocederen. Eiser stelt dat er een verschil is in aanspraak op een vluchtelingenpaspoort tussen asielzoekers en reguliere vergunninghouders, wat zijn belang onderstreept. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd om te zetten naar onbepaalde tijd, en de snellere toegang tot reisdocumenten voor asielhouders, voldoende argumenten zijn om het procesbelang te erkennen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten in de DRC staat. De rechtbank wijst erop dat de situatie in de DRC niet zodanig is dat asielzoekers automatisch als verdragsvluchteling moeten worden aangemerkt. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen dat hij vervolging te vrezen heeft, en de rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser niet op gegronde redenen is gebaseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Meervoudige Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/36340
Datum uitspraak: 22 oktober 2002
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1972,
van Congolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat te Tilburg,
en
MINISTER VAN VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE (voorheen: Staatssecretaris van Justitie) verweerder,
gemachtigde: mr. D.W. Stevens, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 8 september 1997 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 8 oktober 1998 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 2 november 1998 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 juni 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en eiser ambtshalve met ingang van 8 september 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, onder de beperking verband houdende met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op eisers asielaanvraag.
Op 27 juni 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 2 augustus 2002, waar de gemachtigde van verweerder is verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
2. Motivering
2.1 Ter beantwoording staat allereerst de vraag of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder in zaken, waarin na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt doorgeprocedeerd voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zijn eerder ingenomen standpunt, te weten dat de vreemdeling concreet moet aangeven waarin zijn belang bij doorprocederen is gelegen, thans niet meer inneemt.
Thans stelt verweerder zich op het standpunt dat in voornoemde gevallen een procesbelang aanwezig is. In dit verband heeft de gemachtigde van verweerder de volgende argumenten genoemd:
Het verschil in aanspraak op een vluchtelingenpaspoort van op asielgronden toegelaten vreemdelingen en overige toegelaten vreemdelingen vormt een voldoende belang om te onderzoeken of de vreemdeling niet ook op grond van artikel 29 Vw 2000 aanspraak zou hebben op een verblijfsvergunning.
Voorts kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds na drie jaren worden omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd pas na vijf jaren in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Tenslotte zou het bepaalde in artikel 30, aanhef en onder b, Vw 2000 feitelijk overbodig zijn indien verweerder zijn eerder ingenomen standpunt als hiervoor aangegeven zou handhaven.
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat sprake is van procesbelang, nu een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meer rechten oplevert dan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Aan vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel wordt sneller en gemakkelijker een paspoort verleend dan aan degenen die over een verblijfsvergunning regulier beschikken. Onder de huidige omstandigheden zal eiser zich in eerste instantie tot de Congolese autoriteiten moeten wenden voor het verkrijgen van reisdocumenten, hetgeen niet van eiser kan worden verwacht, nu hij problemen van de autoriteiten heeft ondervonden. Indien eiser een verblijfsvergunning asiel heeft, kan hij meteen een reisdocument aanvragen bij de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van partijen en de overwegingen die partijen aan dit standpunt ten grondslag hebben gelegd.
Eiser heeft derhalve belang bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
2.2 De rechtbank dient voorts te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 Ingevolge artikel 29 Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een zodanige verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag om een zodanige verblijfsvergunning afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Ten aanzien van eisers stelling dat hij verdragsvluchteling is, overweegt de rechtbank het volgende.
2.6 Onder verdragsvluchteling wordt verstaan: elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
2.7 Het asielrelaas van eiser luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Eisers vader was als chauffeur werkzaam voor de presidentiële staf van de voormalige president Mobutu en was tevens lid van diens MPR. In de woning van eiser werd regelmatig met de chauffeurs van Mobutu vergaderd. De laatste vergadering vond in april 1997 plaats. Eiser heeft uitnodigingen uitgedeeld voor genoemde vergaderingen. Op 4 september 1997 hebben soldaten van Kabila een inval in de woning gedaan. Eisers vader is ondervraagd, terwijl eiser, zijn moeder en zijn zuster door soldaten werden verkracht. Toen eiser wilde verhinderen dat zijn moeder nogmaals werd verkracht door een andere soldaat, is eiser op zijn achterhoofd geslagen, als gevolg waarvan hij enkele uren buiten kennis is geweest. Toen eiser bijkwam, zag hij dat zijn vader gedood was. Eisers moeder en zuster waren verdwenen. Eiser heeft vervolgens een vriend van zijn vader – de heer B – ingelicht, die de volgende dag naar de woning van eiser is gegaan. De heer B mocht de woning niet betreden. Hij heeft uit gesprekken van buurtbewoners vernomen dat soldaten het stoffelijk overschot van eisers vader hadden opgehaald. Eiser heeft tot 7 september 1997 bij de heer B verbleven. De heer B – werkzaam op de luchthaven N’djili in Kinshasa – heeft geregeld dat eiser het land kon verlaten.
2.8 Vooropgesteld moet worden dat de situatie in de Democratische Republiek Congo (DRC) niet zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als verdragsvluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin kunnen rechtvaardigen.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat eiser persoonlijk in de negatieve aandacht staat of heeft gestaan van de huidige autoriteiten van de DRC. Ofschoon eiser heeft verklaard dat hij uitnodigingen voor MPR-vergaderingen heeft uitgedeeld, is volgens de rechtbank niet gebleken dat de inval door soldaten van Kabila op 4 september 1997 daarmee verband heeft gehouden. In dit verband hecht de rechtbank betekenis aan de verklaring van eiser dat alleen zijn vader is verhoord en om het leven is gebracht, terwijl eiser zelf niet is verhoord. Voorts is van belang dat eiser de uitnodigingen laatstelijk in april 1997 heeft uitgedeeld, terwijl de inval pas op 4 september 1997 heeft plaatsgevonden. Ook overigens beschikt eiser niet over concrete aanwijzingen dat de autoriteiten wetenschap hadden van deze –als marginaal aan te merken – activiteiten. De stelling van eiser dat hij en zijn familieleden door buurtbewoners zijn verraden, is slechts gebaseerd op vermoedens en is niet nader geconcretiseerd. De stelling van eiser dat woningen in de directe omgeving van eisers woning niet zijn aangevallen, is evenmin voldoende concreet om aannemelijk te doen zijn dat de aandacht van de autoriteiten specifiek op de persoon van eiser was gericht. De omstandigheid dat eiser door militairen is verkracht, kan, hoe ernstig ook, volgens de rechtbank evenmin tot het oordeel leiden dat eiser thans in het land van herkomst heeft te vrezen voor vervolging.
2.10 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het hiervoor onder 2.9 overwogene, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van artikel 15 Vw. Derhalve heeft verweerder er op goede gronden van afgezien eiser door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken te doen horen.
2.12 Voor zover eiser stelt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, oordeelt de rechtbank dat dit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen evenmin aannemelijk is geworden. Verweerder heeft om die reden eveneens in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
2.13 Voor zover eiser stelt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt.
Ofschoon eiser heeft verklaard zelf te zijn verkracht en tevens getuige te zijn geweest van de verkrachting van zijn moeder en zuster, acht de rechtbank, mede gelet op het door verweerder gevoerde traumatabeleid in deze, niet aannemelijk gemaakt dat eiser door deze gebeurtenissen zodanig getraumatiseerd is geraakt dat van hem niet kan worden gevergd terug te keren naar het land van herkomst. Met name de medische gegevens in het dossier zijn hiervoor ontoereikend.
Ook in deze heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
2.14 Tenslotte heeft verweerder er terecht vanaf gezien eiser te doen horen door een ambtelijke commissie.
Uit het bezwaarschrift, beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking, blijkt reeds aanstonds dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, terwijl er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Derhalve was in het onderhavige geval sprake van de uitzondering, genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en bestond er voor verweerder geen verplichting eiser op grond van artikel 7:2 van die wet te horen.
2.15 Gezien al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.16 Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. M. Engelbert-Clarenbeek, als voorzitter, en M.J.H. Schuurman en R.G.J. Welbergen, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2002 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 24 oktober 2002