ECLI:NL:RBSGR:2002:AF5862

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/75138, 02/75151
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ivoriaanse nationaliteit in het kader van de politieke situatie in Ivoorkust

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Ivoriaanse man. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel was op 30 september 2002 afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De verzoeker, geboren in 1968, had op 27 september 2002 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen zonder dat de actuele situatie in Ivoorkust in overweging werd genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister zich niet had kunnen beperken tot de informatie in de bestreden beschikking en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de politieke onrust in Ivoorkust, waar op 19 september 2002 een staatsgreep werd geprobeerd door rebellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de verzoeker niet in redelijkheid kon worden teruggestuurd naar Ivoorkust, gezien de zorgwekkende situatie daar. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 75138 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 75151 BEPTDN H (beroepszaak)
IND nr.: 0209.27.4086
inzake: A, geboren op [...] 1968, van Ivoriaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 30 september 2002 is de door verzoeker op 27 september 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 1 oktober 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 1 oktober 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Voorts heeft verzoeker verzocht bij wijze van voorlopig voorziening te bepalen dat de opvang niet zal worden beëindigd.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2002. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 De kern van het relaas van verzoeker betreft zijn vrees om te worden vervolgd in verband met het volgende. Verzoeker behoort tot de bevolkingsgroep der Djula en is afkomstig uit Abidjan. Op 19 september 2002 is er in Ivoorkust een opstand uitgebroken. Ook in Abidjan vonden schermutselingen plaats. Van regeringswege werd bekend gemaakt dat burgers die grote hoeveelheden voedsel insloegen de verdenking op zich konden laden onderdak te bieden aan de rebellen. Op 20 september werd verzoeker door zijn vader verzocht boodschappen te gaan doen en, met het oog op de onzekere situatie, onder meer een grote zak rijst te kopen. Op de weg terug naar huis vernam hij van een vriend dat tijdens zijn afwezigheid zijn vader was opgepakt op verdenking van het bieden van onderdak aan rebellen. De overheid zou ook naar hem op zoek zijn geweest omdat hij ervan verdacht werd als boodschappenjongen te fungeren. Bovendien zijn verzoeker en zijn vader lid van de oppositiepartij Racemblement des Republicain (RDR). Verzoeker is meegenomen door vrienden die hem hebben laten onderduiken en vervolgens een vals paspoort en een ticket voor hem hebben geregeld. Op 26 september is verzoeker naar Accra gevlogen waar hij is overgestapt op een vlucht naar Amsterdam.
2.6 De gemachtigde van verzoeker heeft op 29 september 2002 een zwaarwegend advies uitgebracht. Daarin is onder meer gesteld dat sinds medio september sprake is van een burgeroorlog in Ivoorkust en dat het gezien het feit dat die burgeroorlog voorlopig zal voortduren onverantwoord is een asielzoeker terug te sturen naar dat land. Gezien de zeer explosieve situatie in Ivoorkust zouden er geen zaken meer in de ac-procedure mogen worden afgedaan en er zou ten minste uitstel van vertrek moeten worden verleend. Bij het zwaarwegend advies zijn een bericht van The Washington Post van 23 september 2002 en een bericht van NOS Teletekst van 29 september 2002 overgelegd.
2.7 Verweerder heeft de gestelde vrees voor vervolging ongegrond geacht. Verzoekers verklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat hij zich als tegenstander van de autoriteiten heeft gemanifesteerd en dat daarom voor hem negatieve belangstelling van de kant van de overheid bestaat. Niet wordt aannemelijk geacht dat verzoeker door de Ivoriaanse autoriteiten wordt gezocht vanwege een onjuiste verdenking van het geven van voedsel dan wel het verlenen van onderdak aan de rebellen, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Voorts berust verzoekers verklaring slechts op informatie die hij heeft verkregen van derden. De omstandigheid dat verzoeker lid zou zijn van de legale partij RDR maakt dit niet anders. Verzoeker heeft van zijn lidmaatschap geen document of ander bewijs kunnen overleggen en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn lidmaatschap. Verzoekers verklaring dat hij in 2000 heeft deelgenomen aan een massale protestmars leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat verzoeker in verband hiermee ooit problemen van de zijde van de autoriteiten heeft ondervonden. Ter zitting heeft verweerder berichten overgelegd van Ouest France van 5 en 6 oktober 2002, van Reuters van 6 oktober 2002 en van Les Echos van 27 september 2002. Voorts heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Assen, van 26 september 2002 (reg.nr. AWB 02 / 68453 en 02 / 68456).
2.8 In beroep heeft verzoeker kopieën van zijn identiteitskaart, geboorte-akte en rijbewijs overgelegd. Voorts heeft hij gesteld dat hij in Ivoorkust wordt gezocht. Verweerder heeft verzoekers aanvraag, gelet op de actuele situatie in Ivoorkust, niet in de ac-procedure mogen afdoen. Verzoeker heeft daartoe verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 20 september 2002 (reg.nr. AWB 02 / 69935 en 02 / 69938). Voorts zijn de volgende stukken overgelegd:
- berichten van Reuters van 3 oktober 2002
- een bericht uit De Morgen van 3 oktober 2002
- een bericht van Lloyd's List van 3 oktober 2002
- een bericht van Asia Africa Intelligence Wire van 2 oktober 2002
- een bericht van BBC van 2 oktober 2002
2.9 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
2.10 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.11 Voorop wordt gesteld dat de situatie in Ivoorkust niet zodanig is dat asielzoekers die uit dat land afkomstig zijn in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoeker dient derhalve aannemelijk te maken dat zich ten aanzien van hem persoonlijk feiten en omstandigheden voordoen die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat in het relaas van verzoeker geen grond voor vluchtelingschap is gelegen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker in de negatieve belangstelling van de Ivoriaanse autoriteiten is komen te staan. Het inslaan van voedsel geeft hiertoe onvoldoende aanleiding, nu verzoeker heeft verklaard dat iedereen veel eten kocht. Niet valt in te zien dat juist verzoeker door het doen van boodschappen de negatieve aandacht op zich heeft gericht. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker gezocht zou worden vanwege het geven van steun aan de rebellen dan wel het helpen van zijn vader, omdat verzoekers verklaringen hieromtrent slechts berusten op informatie van derden. Ten aanzien van het lidmaatschap van de RDR heeft verweerder voorts mogen overwegen dat dit niet heeft geleid tot negatieve belangstelling. Niet alleen heeft verzoeker zijn lidmaatschap niet kunnen aantonen, maar ook heeft verzoeker verklaard nooit actief te zijn geweest voor de RDR. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de autoriteiten van zijn lidmaatschap van deze legale partij op de hoogte zijn geraakt. Hieraan doet niet af dat verzoeker in 2000 zou hebben deelgenomen aan een protestmars, nu hij hierdoor nooit problemen heeft ondervonden. Voorts heeft verzoeker tijdens het nader gehoor verklaard dat zijn problemen zijn begonnen op 19 september 2002. Anders dan de door verzoeker aangehaalde, hierboven genoemde uitspraak van 20 september 2002, in welke zaak de vreemdeling onder meer actief lid was geweest van de RDR, gedetineerd was geweest en een kopie van een arrestatiebevel had overgelegd, is in de onderhavige zaak niet gebleken van dergelijke concrete omstandigheden, zodat een beroep op deze uitspraak verzoeker niet kan baten.
2.13 Gelet op het voorgaande kan verzoeker geen beroep doen op vluchtelingschap. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
2.14 Voorts heeft verweerder kunnen beslissen dat zich ten aanzien van verzoeker niet zodanige feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan hem een vergunning tot verblijf dient te worden verleend wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
2.15 Ten aanzien van de vraag of verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer van verzoeker naar Ivoorkust, in verband met de algehele situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid is, wordt als volgt overwogen. Reeds in het zwaarwegend advies van 29 september 2002 is namens verzoeker gewezen op de politiek onrustige situatie in Ivoorkust, nadat op 19 september 2002 door rebellen een poging tot een staatsgreep is gedaan, en is gesteld dat deze situatie nader onderzoek vergt, zodat het verzoek niet in de ac-procedure kan worden afgedaan. In het bestreden besluit heeft verweerder zich ongemotiveerd op het standpunt gesteld dat terugkeer niet van een bijzondere hardheid wordt geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd medegedeeld dat geen nader onderzoek is verricht naar de actuele situatie in Ivoorkust, bijvoorbeeld door advies in te winnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gelet op de zorgwekkende berichtgeving over de situatie in Ivoorkust, in verband waarmee verzoeker heeft verzocht om (al dan niet categoriale) bescherming, zich in redelijkheid niet heeft kunnen beperken tot hetgeen in de bestreden beschikking is vermeld, maar in het kader van de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek op zijn minst had dienen in te gaan op hetgeen namens verzoeker ten aanzien van die situatie is aangevoerd en zich hierover een oordeel had dienen te vormen. Hetgeen ter zitting namens verweerder is aangevoerd is hiertoe onvoldoende. De gemachtigde heeft betoogd dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat met name niet-Ivorianen problemen ondervinden en de eigen burgers weinig te vrezen hebben. Uit diezelfde berichtgeving blijkt echter eveneens dat de rebellen thans het noorden en een deel van het centrum van Ivoorkust beheersen en bij de gevechten reeds meer dan 400 doden zijn gevallen.
2.16 Gelet op het voorgaande heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid door het bestreden besluit niet deugdelijk te motiveren als bedoeld in artikel 3:46 Awb. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.17 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 30 september 2002;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 27 september 2002;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. A. van den Akker als griffier.
afschrift verzonden op: 11 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.