ECLI:NL:RBSGR:2002:AF5336

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/92320
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de voortduren van de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1985 met de Sierra Leoonse nationaliteit. De vreemdeling, hier aangeduid als eiser, was in bewaring gesteld op 6 augustus 2002. De rechtbank diende te beoordelen of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de voortgang van de uitzettingshandelingen door de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank oordeelde dat van de verweerder verwacht mocht worden dat het dossier met betrekking tot de bewaring compleet zou zijn en dat alle relevante feiten en omstandigheden daarin opgenomen zouden zijn. De rechtbank constateerde dat uit de overgelegde voortgangsrapportage van 5 december 2002 niet bleek dat er sinds de eerdere uitspraak van 14 november 2002 uitzettingshandelingen waren verricht. Hierdoor kon de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring niet worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de belangen die gediend worden met het voortduren van de bewaring niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek aan voortgangsgegevens. Het beroep werd gegrond verklaard, de bewaring werd opgeheven en de verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/92320
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1985,
nationaliteit Sierraleoonse,
IND dossiernummer 0208.08.4006,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg,
raadsman mr. M. Visser,
eiser,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Verweerder heeft op 11 december 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 96, eerste lid, Vw 2000).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De rechtbank heeft op grond van artikel 96, tweede lid, Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft voortgangsgegevens verstrekt. De rechtbank leidt daaruit af dat verweerder van mening is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
3 Overwegingen
Op 6 augustus 2002 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 14 november 2002 heeft de rechtbank een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
Eiser heeft aangevoerd dat ervan uitgegaan dient te worden dat geen verdere uitzettingshandelingen hebben plaatsgevonden, nu deze in de voortgangsgegevens niet worden gemeld, zodat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat van verweerder mag worden verwacht dat het dossier betreffende het voortduren van de maatregel van bewaring compleet wordt aangeleverd en dat daarin alle -voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring- van belang zijnde feiten en omstandigheden te vinden zijn.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State volgt dat een gebrek dat kleeft aan de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de bewaring te toetsen niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, tenzij de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage van 5 december 2002 blijkt op geen enkele wijze of, en zo ja welke, uitzettingshandelingen door verweerder zijn verricht sinds de uitspraak van 14 november 2002, zodat thans de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring niet getoetst kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de belangen die gediend worden met het voortduren van de bewaring niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek aan de voortgangsgegevens en het daardoor geschonden belang van een behoorlijke proceseconomie.
Het beroep is gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden.
De rechtbank ziet in het bovenstaande geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 161,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 17 december 2002
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 17 december 2002