ECLI:NL:RBSGR:2002:AF5335

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/86957
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een vreemdeling van Sierraleoonse nationaliteit. Eiser was op 16 november 2002 staande gehouden omdat hij een kantoorgebouw was binnengelopen zonder toegang te hebben. Tijdens de staandehouding vertoonde hij agressief gedrag en begreep hij de verbalisanten niet, die in verschillende talen met hem probeerden te communiceren. De verbalisanten hebben vervolgens zijn portemonnee doorzocht, waarin een geboortebewijs werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van eiser en zijn taalvaardigheid niet voldoende waren om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verbalisanten niet bevoegd waren om het onderzoek aan zijn lichaam en kleding uit te voeren voordat de ophouding had plaatsgevonden, wat in strijd was met de wet. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en werd de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 6 december 2002.

De rechtbank oordeelde verder dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat er geen reëel zicht op uitzetting naar Sierra Leone bestond. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf voordat vreemdelingen kunnen worden opgehouden en onderzocht, en de verplichting om een tolk beschikbaar te stellen tijdens het verhoor.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/86957
IND-nr.: 0211.19.4119
inzake : A, geboren op [...] 1978, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. G. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 16 november 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 19 november 2002 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2002. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bij beslissing van 26 november 2002 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst in verband met de afwezigheid van een tolk in de Mandingo taal. Het onderzoek ter zitting is hervat op
3 december 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.J. Jalloh als tolk in de Mandingo taal.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De inbewaringstelling is onrechtmatig. Eiser is onderzocht aan lichaam en kleding voordat hij werd opgehouden. Dit onderzoek vond plaats op het parkeerterrein voor het gebouw waaruit eiser was verwijderd en dat deel uitmaakt van de openbare weg. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 50 van de Vw. Voorts vond het gehoor in het kader van de inbewaringstelling plaats zonder tolk. Pas op 21 november 2002 werd het gehoor in aanwezigheid van een tolk voortgezet. Eiser acht de toepassing van artikel 59 van de Vw 2002 daarom onrechtmatig. Verweerder handelt daarnaast onvoldoende voortvarend, nu verdere activiteiten strekkende tot eisers uitzetting achterwege zijn gebleven.
Het categoriale beschermingbeleid ten aanzien van Sierra Leone is opgeheven. Hiermee staat echter niet vast dat eiser ook feitelijk wordt uitgezet naar dit land. Voor zover dit niet het geval is, is er geen sprake van een reëel zicht op uitzetting, zodat de bewaring die strekt ter fine van uitzetting onrechtmatig is.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De inbewaringstelling is rechtmatig. Verweerder heeft gewezen op het proces-verbaal van 16 november 2002 en in het bijzonder op de uitzonderlijke situatie die zich toen voordeed. Met eiser was geen communicatie mogelijk. Verweerder is van mening dat bij de aanhouding niet discriminatoir is opgetreden. Eiser was bij zijn aanhouding in het bezit van een geboortebewijs. Uit dit document blijkt dat eiser mogelijk afkomstig is uit Sierra Leone. Ten tijde van het gehoor in het kader van de inbewaringstelling was geen tolk beschikbaar in een voor eiser begrijpelijke taal. Pas op 21 november 2002 kon eiser worden gehoor in aanwezigheid van een tolk in de Mandingo taal. Verweerder gaat eiser presenteren bij de Sierraleoonse autoriteiten. Een datum voor de presentatie is nog niet bekend.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 16 november 2002 blijkt dat eiser staande is gehouden omdat hij een kantoorgebouw in de Kolonel Sixkazerne was ingegaan terwijl hij geen toegang had tot dit gebouw. Eenmaal naar buiten gebracht weigerde eiser het parkeerterrein te verlaten dat voor dat gebouw is gelegen en vertoonde agressief gedrag.
Vervolgens werd eiser door de verbalisanten aangesproken in een aantal talen die echter niet door eiser werden begrepen. Vervolgens werd eisers portemonnee uit de broekzak van eiser gehaald. Deze portemonnee bleek een geboortebewijs te bevatten. Na het noemen van de op dat bewijs aangebrachte naam reageerde eiser door die naam te noemen en op zichzelf te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat noch eisers gedrag noch het feit dat eiser de Nederlandse taal of een andere voor verbalisanten begrijpelijke taal, niet machtig is voldoende is om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan ingevolge 50, eerste lid, van de Vw 2000 de bevoegdheid bestond om eiser staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke titel.
Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstond nadat eiser aan zijn kleding was onderzocht. Bij dat onderzoek werd de portemonnee van eiser met het bovengenoemde geboortebewijs aangetroffen.
De in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde ambtenaren zijn ingevolge het vijfde lid van dit artikel bevoegd om de opgehouden persoon aan diens lichaam en kleding te onderzoeken. Zij zijn echter niet bevoegd om een dergelijk onderzoek te verrichten voordat de ophouding heeft plaatsgevonden.
Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1999-2000, 26732, nr. 7 pagina 193-194) heeft de wetgever zich op het standpunt gesteld dat een onderzoek aan kleding of lichaam dient plaats te vinden op een plaats van verhoor.
„Verder vraagt de VVD-fractie om een nadere motivering waarom het voorstel van de Raad van Hoofdcommissarissen om de bevoegdheid ingevolge artikel 48 lid 5 om opgehouden personen aan kleding en lichaam te onderzoeken, uit te breiden tot staande gehouden personen, is afgewezen.
Het voorstel van de Raad van Hoofdcommissarissen is niet overgenomen omdat wij het niet wenselijk achten dat vreemdelingen in het kader van het vreemdelingentoezicht op straat worden gefouilleerd. Als de identiteit of verblijfsrechtelijke positie niet op straat kan worden vastgesteld kan de vreemdeling worden overgebracht naar een plaats van verhoor alwaar hij gefouilleerd kan worden. Wij achten de kans gering dat eventuele bewijsstukken in de periode van de overbrenging wegraken zodat er geen reden zou mogen zijn (uitgebreid) op straat te fouilleren.“
De staandehouding, het onderzoek aan lichaam en kleding en de daarop volgende vrijheidsontnemende maatregel zijn derhalve in strijd met de wet en daarom onrechtmatig.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande
6 december 2002.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd onbesproken blijven.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1580,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 6 december 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1580,-- (zegge: duizend vijfhonderd en tachtig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 805,-- (zegge: achthonderd en vijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 december 2002, in tegenwoordigheid van, M.F.M. Saive griffier.
Afschrift verzonden op: 13 december 2002
Conc.: MS
Coll:
Bp:-
D:C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.