ECLI:NL:RBSGR:2002:AF5186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/56770
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Armeense vluchtelingen uit de Russische Federatie

In deze zaak hebben eisers, vier personen van Armeense afkomst uit de Russische Federatie, een asielaanvraag ingediend. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 2 december 2002 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. De eisers hebben aangevoerd dat zij het slachtoffer zijn van systematische discriminatie en dat hun leven in de Russische Federatie onhoudbaar is geworden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de eisers mogelijk discriminatie hebben ondervonden, dit niet voldoende is om te concluderen dat hun leven onhoudbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in hun levensonderhoud konden voorzien en dat zij onderwijs konden volgen, wat erop wijst dat zij niet in een situatie verkeerden die hen zou dwingen om asiel aan te vragen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Vreemdelingenwet 2000 en het Vluchtelingenverdrag geen dwingende verplichting opleggen aan de verweerder om een vreemdeling die voldoet aan de definitie van vluchteling, daadwerkelijk toe te laten. De rechtbank heeft ook het standpunt van de verweerder onderschreven dat eisers een vestigingsalternatief in Armenië kan worden tegengeworpen, gezien hun etnische afkomst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht zijn afgewezen, omdat er geen reëel risico is dat zij bij terugkeer naar de Russische Federatie onderworpen zullen worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/56770 BEPTDN
Awb 01/56452 BEPTDN
Awb 01/56490 BEPTDN
Awb 01/56479 BEPTDN
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1956,
eiseres sub 1,
B,
geboren op [...] 1949,
eiser sub 2,
C,
geboren op [...] 1980,
eiser sub 3,
D,
geboren op [...] 1982,
eiseres sub 4,
allen van Russische nationaliteit,
IND dossiernummer 0101.21.2004, (eiseres sub 1 en eiser sub 2)
IND dossiernummer 0101.21.2005 (eiseres sub 4)
IND dossiernummer 0101.21.2006 (eiser sub 3),
Eisers,
gemachtigde: mr. J. de Lange, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Groningen;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. A.J.P.M. Vos, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 22 januari 2001 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij schrijven van 31 juli 2001 heeft verweerder eisers op de hoogte gebracht van het voornemen om de aanvragen, die op grond van artikel 117 van de Vw 2000 verder worden aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000, af te wijzen. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken hun zienswijze op het voornemen in te dienen, van welke gelegenheid zij bij schrijven van hun gemachtigde van 6 augustus 2001 gebruik hebben gemaakt. Bij besluiten van 28 september 2001 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Bij brief van 26 oktober 2001 hebben eisers daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank bij schrijven van 11 oktober 2002 een verweerschrift doen toekomen. Bij schrijven van 24 oktober 2002 heeft de gemachtigde van eisers de gronden van het beroep aangevuld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 8 november 2001 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 worden de aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden besluiten zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eisers, allen Armeens Christenen, hebben op 28 februari 1988 hun toenmalige woonplaats Sungait verlaten in verband met etnische zuiveringen waarbij Armenen vanwege hun afkomst werden gedood. Vervolgens hebben zij zich in E in de Russische Federatie gevestigd. Ook verkregen zij het Russische staatsburgerschap. Eiser sub 2 (hierna: eiser) werkte tot 1991 in een fabriek. Nadien is hij samen met zijn vrouw, eiseres sub 1 (hierna: eiseres), een eigen onderneming gestart, waarbij eiser kunstbloemen maakte en eiseres deze op de markt verkocht. Tevens handelden zij in kleding. Eisers stellen vanaf de eerste dag dat zij in E woonden, te zijn gediscrimineerd.
Eiseres werd veelvuldig gecontroleerd op documenten en kon die documenten soms alleen tegen betaling terugkrijgen.
Ook eiser is in de loop der jaren meerdere keren door de politie aangehouden en gefouilleerd, met name ná de Tsjetsjeense oorlog.
In juni 1999 is hun zoon (eiser sub 3) op weg naar huis door Kozakken in elkaar geslagen. Toen eiser hiervan aangifte wilde doen bij de politie, werd hij weggestuurd. Omdat eiser aangaf zijn beklag bij een krant te zullen doen, werd hij diezelfde avond thuis bedreigd. Als eiser aangifte zou doen, zou zijn gezin worden gedood.
Voorts is eiser in februari 2000 toen hij door de politie werd aangehouden, mishandeld en mocht hij pas vertrekken nadat hij een ‘cadeautje’ voor de politiemensen had gekocht.
De zoon van eiser en eiseres ging vanaf 1996 niet meer naar school omdat hij voortdurend gepest werd. Naast de mishandeling door Kozakken in juni 1999, is de zoon op 8 november 2000 staande gehouden door de politie. Aangezien hij geen documenten kon tonen omdat deze in augustus 2000 waren gestolen, werd hij meegenomen naar het bureau, alwaar hij werd beschuldigd van drugshandel omdat er zogenaamd drugs bij hem werden gevonden. Nadat eiser zijn zoon heeft vrijgekocht besloot het gezin hun land van herkomst te verlaten, waarna zij op 16 december 2000 per bus zijn vertrokken.
De dochter van eiser en eiseres (eiseres sub 4) ondervond eveneens problemen op school, alwaar zij werd gepest en door de leraren werd achtergesteld. Nadat zij op 23 mei 2000 door Kozakken is vastgepakt en bedreigd, durfde zij niet meer de straat op te gaan.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Daarbij is overwogen dat, hoewel niet onaannemelijk is dat eisers in voorkomende gevallen het slachtoffer van discriminatie zijn geworden, niet kan worden gesteld dat hun leven daardoor onhoudbaar is geworden. Verweerder stelt dat eisers middels het verrichten van arbeid in hun levensonderhoud konden voorzien en de kinderen in de omstandigheid waren om onderwijs te volgen en dat het voor hen ondanks de belemmeringen, niet onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Evenmin acht verweerder aannemelijk gemaakt dat eisers niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten konden inroepen. Daarnaast stelt verweerder dat eisers zich aan de gestelde problemen kunnen ontrekken door zich elders in de Russische Federatie of in Armenië of Nagorny Karabach (waar eiser en eiseres zijn geboren) te vestigen.
Evenmin kunnen eisers zich beroepen op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu er geen reëel en voorzienbaar risico is dat juist eisers bij terugkeer naar de Russische Federatie zullen worden onderworpen aan een door artikel 3 EVRM verboden behandeling. Evenmin is gebleken van individuele klemmende reden van humanitaire aard. Het behoren tot een bepaalde etnische groepering kan immers niet worden gezien als een individuele omstandigheid.
3.3 Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geheel voorbijgaat aan het systematische karakter van de door hen ondervonden discriminatie welke hun leven uiteindelijk onhoudbaar maakte. Eisers stellen dat het leven economisch gezien misschien niet geheel onhoudbaar was, maar dat de maatschappelijke en sociale discriminatie des te ingrijpender was. De lange duur en het ontbreken van enig perspectief op verbetering leiden ertoe dat een en ander onhoudbaar is geworden.
Eisers beroepen zich op TBV 2001/29 en stellen dat van hen in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij terugkeren naar de Russische Federatie. Zij zijn van mening dat de autoriteiten hen niet kunnen beschermen tegen maatschappelijke en sociale discriminatie en menen dat hen ten onrechte een binnenlands vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Discriminatie tegen personen van Kaukasische afkomst vindt in de gehele Russische Federatie plaats.
In het verweerschrift heeft verweerder er onder andere op gewezen dat ernstige discriminatie slechts tot vervolging kan leiden indien vastgesteld kan worden dat de autoriteiten daartegen geen bescherming kunnen of willen bieden, hetgeen in casu niet het geval is.
Daarnaast geeft verweerder aan dat het vestigingsalternatief in Armenië dient te worden gezien als een stellingname ten overvloede. Daarbij wijst verweerder er op dat eisers blijkens een tweetal ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 augustus 2001 en 14 augustus 2002 de Armeense nationaliteit kunnen herkrijgen.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Russische Federatie zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eisers zullen daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
De rechtbank laat in het midden of de door eisers ondergane discriminatie zodanig systematisch en ingrijpend was, dat het leven van eisers in de Russische Federatie daardoor onhoudbaar is geworden. Immers, ook indien eisers als vluchteling dienen te worden aangemerkt geldt dat de Vreemdelingenwet noch het Vluchtelingenverdrag aan verweerder een dwingende verplichting opleggen om een vreemdeling, die voldoet aan de definitie van vluchteling, daadwerkelijk toe te laten. Het Vluchtelingenverdrag kent slechts een refoulement verbod en bepaalt niet dat vluchtelingenschap zonder meer toelating met zich mee brengt.
Weliswaar wordt in het „Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status“ niet gesproken over een vluchtalternatief in het buitenland, maar in Conclusion No. 15 (XXX) (Refugees Without an Asylum Country) van de UNHCR Executive Committee (16 oktober 1979) wordt het tegenwerpen van een buitenlands vluchtalternatief onder bepaalde voorwaarden in overeenstemming met het Vluchtelingenverdrag geacht. Daarbij wordt aangegeven dat de asielzoeker die voor de asielaanvraag al een band met een ander land heeft, indien dit redelijk en fair lijkt, kan worden gevraagd om eerst asiel aan te vragen in dit derde land.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is indien men in dat land de mogelijkheid heeft om asiel aan te vragen en te verkrijgen, bescherming tegen refoulement kan genieten en overeenkomstig de internationale normen wordt behandeld.
De rechtbank laat in het midden in hoeverre eisers in dat verband een vestigingalternatief in Nagorny-Karabach hebben, nu naar ter zitting is gebleken, alleen eiseres sub 1 door haar geboorte een band met Nagorny-Karabach heeft.
Nu eisers allen van etnisch Armeense afkomst zijn, is de rechtbank van oordeel dat die band er ten aanzien van Armenië wel is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eisers in redelijkheid een vestigingsalternatief in Armenië kan tegenwerpen. Blijkens het Algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 augustus 2001 inzake Armenië en het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 augustus 2002 inzake Staatsburgerschap- en Vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet Unie, kunnen etnische Armeniërs waar ook ter wereld woonachtig en zonder uitzondering, dus ook etnische Armeniërs die zoals eisers geruime tijd in de Russische Federatie hebben gewoond, in aanmerking komen voor het Armeense staatsburgerschap of een speciale verblijfsvergunning. Weliswaar is door eisers ter zitting gesteld dat zij vanwege het feit dat eisers sub 2 en 3 en eiseres sub 4 in Azerbeidzjan zijn geboren, als minderwaardig zullen worden gezien, doch daarmee is niet aangetoond dat zij aldaar discriminatie hebben te vrezen.
Nu ook overigens niet aannemelijk is gemaakt dat eisers gegronde reden hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dienen te worden afgewezen.
4.3 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
4.4 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers en in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 2 december 2002