Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 02/88306 en 02/88308
Datum uitspraak: 13 december 2002
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
geboren op [...] 1975,
van Oekraïense nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. Y. Tamer,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen,
ambtenaar in dienst van de IND.
Op 20 november 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluit van 23 november 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoeker heeft daartegen op 23 november 2002 beroep ingesteld. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 23 november 2002 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 december 2002. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Gezien de gronden van de hoofdzaak en het verzoek heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
5. Verzoeker heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit.
6. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Verzoeker heeft toerekenbaar geen identiteits- en reisdocumenten overgelegd hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas (artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000).
De problemen die verzoeker heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid waren niet dusdanig dat tot vluchtelingschap geconcludeerd dient te worden. Uit het individuele ambtsbericht van 23 februari 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat homoseksuelen in de Oekraïne in voorkomend geval gediscrimineerd kunnen worden maar uit verzoekers verklaringen kan niet worden afgeleid dat zijn leven onhoudbaar is geworden. Hij heeft in zijn levensonderhoud kunnen voorzien, woningen kunnen huren en kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Bovendien heeft hij in onvoldoende mate getracht de bescherming in te roepen van de Oekraïense autoriteiten. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de hogere autoriteiten hem niet zouden willen of kunnen beschermen. Voorts heeft hij nagelaten zijn moeilijkheden voor te leggen aan de non-gouvernementele organisatie (NGO) „Our World Gay and Lesbian Center“.
De mishandelingen van verzoeker kunnen niet leiden tot toelating op grond van het traumatabeleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C 1/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden van dit beleid. Verzoeker is immers niet van overheidswege mishandeld maar door enkele plaatselijke politieagenten en buurtbewoners terwijl niet is gebleken dat de autoriteiten daartegen geen bescherming wilden of konden bieden.
7. Verzoeker heeft in beroep aangevoerd dat zijn leven door de discriminatie wel degelijk onhoudbaar is geworden. Zijn homoseksuele geaardheid leverde ook problemen op in het werk en in het maatschappelijk leven. Hij heeft geen bescherming gekregen van de (hogere) Oekraïense autoriteiten. Het ambtsbericht van 23 februari 2001 van de Minister van Buitenlandse zaken bevestigt dat de autoriteiten aan homoseksuelen minder bescherming bieden dan aan anderen. Verweerder is voorbijgegaan aan het feit dat hij ook door de politie is opgepakt, mishandeld en bedreigd. Verweerder heeft gesteld dat verzoeker de bescherming kon vragen van de, in voornoemd ambtsbericht genoemde, non-gouvernementele organisatie (NGO) „Our World Gay and Lesbian Center“. Uit dat ambtsbericht blijkt echter ook dat deze NGO zich aanvankelijk niet kon laten registreren en uit andere, door hem overgelegde, informatie blijkt dat het centrum al één maand na de opening heeft moeten sluiten.
8. De rechter stelt voorop dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat, hoewel verzoeker wordt tegengeworpen dat hij ongedocumenteerd is, zijn asielrelaas niet ongeloofwaardig of onaannemelijk wordt geacht. De rechter gaat daar bij de beoordeling dan ook vanuit.
9. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de door verzoeker gestelde feiten terecht heeft betrokken de omstandigheden dat verzoeker altijd in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien en dat hij zonder problemen woonruimte kon huren. Bij de beoordeling komt evenwel een zwaarder gewicht toe aan de beschermingsvraag. Uit het navolgende volgt dat verweerder in het licht van de informatie uit het individuele ambtsbericht van 23 februari 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken en de niet betwiste feiten ontoereikend heeft gemotiveerd dat verzoeker niet in voldoende mate heeft getracht de bescherming te krijgen van de Oekraïense autoriteiten alsmede dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat hogere autoriteiten hem geen bescherming konden of wilden bieden.
10. Uit het individuele ambtsbericht van 23 februari 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat van algemene strekking is, blijkt dat de Oekraïense autoriteiten, die in het algemeen reeds in onvoldoende mate bescherming bieden aan de bevolking, daartoe in nog mindere mate bereid zijn ten aanzien van homoseksuelen. Veelal reageren deze autoriteiten onverschillig op verzoeken van homoseksuelen om bescherming. In voorkomende gevallen worden zij zelfs door hen beledigd of bedreigd en het is goed mogelijk dat in incidentele gevallen de politie personen die als homoseksueel bekend staan, lastigvalt. Voorts maakt het ambtsbericht melding van één geval van wederrechtelijke vrijheidsbeneming gedurende een paar uur van een homoseksueel.
11. Verzoeker heeft verklaard dat hij regelmatig door burgers is mishandeld en dat de voordeuren van woningen waar hij verbleef in 1996 en 1997 drie keer in brand zijn gestoken. Vanwege zijn problemen is hij diverse malen verhuisd naar andere steden. Ook ondervond hij hinder bij het (vinden van) werk. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij ook het slachtoffer is geworden van geweld van de zijde van overheidsbeambten en dat hij één keer per twee maanden zonder grond een etmaal werd vastgehouden en werd mishandeld door politieagenten, laatstelijk op 28 september 2002. Verzoeker heeft begin 1997 twee keer tevergeefs geprobeerd aangifte te doen bij de politie en heeft daarna zonder succes geklaagd bij een hogere politiebeambte. Hij heeft afgezien van het vaker doen van aangifte vanwege de bejegening op de politiebureaus en de daar geuite bedreiging dat hij onder psychiatrische behandeling zou worden gesteld.
In het licht van deze verklaringen heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker niet voldoende heeft getracht de bescherming te verkrijgen van de (hogere) Oekraïense autoriteiten. Gelet op deze niet betwiste verklaringen van verzoeker kan verweerder zonder nadere motivering niet aan verzoeker tegenwerpen dat hij niet voldoende heeft getracht de bescherming van de autoriteiten te krijgen. Deze autoriteiten hebben verzoeker immers een en andermaal in woord en daad te kennen gegeven vijandig te staan tegenover verzoekers geaardheid.
12. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat de hogere autoriteiten bescherming kunnen bieden gewezen op meergenoemd individueel ambtsbericht. Verzoeker heeft er terecht op gewezen dat dat ambtsbericht geen feitelijke grondslag biedt voor verweerders standpunt. Uit het ambtsbericht van 23 februari 2001 kan niet worden afgeleid dat de verminderde bereidheid om bescherming te bieden alleen geldt voor de lagere autoriteiten en niet voor de hogere Oekraïense autoriteiten. Evenmin biedt dat ambtsbericht een aanknopingspunt voor het oordeel dat klagen bij hoge autoriteiten zinvol is. Gelet daarop is het bestreden besluit ook op dit aspect van de beschermingsvraag onvoldoende gemotiveerd.
13. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 3:46 van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Nu het beroep gelet op het voorgaande reeds gegrond is, behoeft hetgeen verweerder verder heeft overwogen en wat daar zijdens verzoeker tegen in is gebracht, geen verdere bespreking.
15. Gelet op de beslissing in beroep dient het verzoek te worden afgewezen.
16. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling, te weten: één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het beroepschrift.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit van 23 november 2002;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het beroep ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ad € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2002 in tegenwoordigheid van M.J. Eggink als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
w.g. Eggink w.g. Catsburg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 16 december 2002
Rechtsmiddel:
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.