ECLI:NL:RBSGR:2002:AF4594

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/15446 OVERIO H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake asielaanvraag van Mandingo verzoeker uit Liberia

In deze zaak verzocht de Liberiaanse verzoeker, die tot de Mandingo bevolkingsgroep behoort, om een voorlopige voorziening in het kader van zijn asielaanvraag. De verzoeker had eerder een uitnodiging ontvangen van de National Security Agency (NSA) om uitleg te geven over zijn lidmaatschap van de United Liberation Movement for Democracy (ULIMO-K). De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, geen nieuwe feiten had aangedragen die de twijfels over de Mandingo afkomst van de verzoeker konden onderbouwen. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op een ambtsbericht van 15 juli 2002, waaruit bleek dat de situatie voor de Mandingo bevolkingsgroep in Liberia was verslechterd. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoeker, gezien de veranderde omstandigheden, in aanmerking kwam voor een asielvergunning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de stelling van de verweerder dat de verzoeker niet voor een vergunning in aanmerking kwam, zonder nadere motivering niet kon standhouden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbood de verweerder om de verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog niet op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak werd gedaan op 9 december 2002 door de voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 15446 OVERIO H
inzake: A, wonende/verblijvende te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Coenen, advocaat te Maastricht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.A. Ganpat, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Verzoeker, geboren op [...] 1965, heeft de Liberiaanse nationaliteit. Hij verblijft sedert 29 april 2000 in Nederland. Op 7 mei 2000 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 9 augustus 2000 heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. Verzoeker heeft op 13 oktober 2000 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting, gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven.
1.2 Bij verzoekschrift van 12 april 2001 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaarschrift is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek met toepassing van artikel 33b Vw oud.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 november 2002. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Ten aanzien van het materiële recht is het recht van toepassing zoals dat geldt ten tijde van het bestreden besluit. Ingevolge artikel 118, tweede lid, Vw, blijven ten aanzien van de behandeling van een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van vóór de inwerkingtreding van de Vw, de procedurevoorschriften van de Vw oud van toepassing. Artikel 32 Vw oud is zo’n procedurevoorschrift.
2.3 Ingevolge artikel 32, aanhef en eerste lid, onder a, Vw oud blijft, als de vreemdeling een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 15 Vw oud, uitzetting hangende bezwaar achterwege, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging als omschreven in artikel 15, eerste lid, Vw oud.
2.4 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw oud blijft, indien de vreemdeling enige andere aanvraag tot toelating heeft gedaan, uitzetting hangende bezwaar achterwege, indien het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Tenslotte dient uitzetting achterwege te blijven in geval deze anderszins in strijd is met het recht.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker behoort tot de Mandingo bevolkingsgroep en is afkomstig uit Monrovia. Hij is lid van de All Liberian Coalition (ALCP). In augustus 1999 is de jeep van verzoeker door Tucky Tayor geconfisqueerd. De volgende dag heeft verzoeker de inbeslagname met de voorzitter van de Muslim Council van de Mandingo gemeenschap in Monrovia besproken. Deze adviseerde verzoeker hierover zijn mond te houden, omdat er blijkens berichten op de radio veel leden van de Mandingo stam die tegen het leger van Charles Taylor vochten in Lofa County waren opgepakt en gedood. De dag daarna ontving verzoeker een uitnodiging van de National Security Agency (NSA) om op maandag 23 augustus 1999 te verschijnen teneinde uitleg te geven over zijn lidmaatschap van de United Liberation Movement for Democracy- branche K (ULIMO-K). Een vriend adviseerde verzoeker geen gehoor te geven aan de oproep, omdat de ULIMO-K een aanval had uitgevoerd in Lofa County. Verzoeker is vervolgens ondergedoken bij een vriend. Op de avond van de dag waarop verzoeker zich had moeten melden bij de NSA, hoorde hij van zijn echtgenote en broers dat mensen van de NSA langs waren geweest. Verzoeker heeft nog vier maanden ondergedoken gezeten alvorens hij met behulp van een voormalige ECOMOG soldaat Liberia kon verlaten.
Verzoeker heeft ter onderbouwing een lidmaatschapskaart van de ALCP en de hiervoor genoemde oproep van de NSA overgelegd.
2.6 Verweerder heeft de beschikking in primo doen steunen op de volgende overwegingen. Verzoeker heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag te hebben. De enkele omstandigheid dat hij tot de Mandingo bevolkingsgroep behoort, is daarvoor onvoldoende. Niet is in te zien dat de NSA verzoeker per brief zou uitnodigen indien zij ernstige bezwaren tegen hem koestert. Voorts duidt de toonzetting van de brief en vermelding van zijn vermeende betrokkenheid bij de ULIMO-K niet op een bijzondere negatieve belangstelling. Het wekt bovendien bevreemding dat de uitnodiging foutief is geadresseerd aan het ouderlijk huis van verzoeker. Nu de NSA kennelijk weinig van verzoeker weet, is ook niet aannemelijk dat een dossier van hem werd bijgehouden. Gezien het ambtsbericht van 19 november 1999 (kenmerk DPC/AM 664578) is er geen reden om uit te gaan van vooringenomenheid bij de NSA omtrent een vermeend lidmaatschap van de ULIMO-K. Het lidmaatschap van de All Liberian Coalition Party zal hem evenmin worden tegengeworpen, gelet op de legale status van deze partij. Veeleer is aannemelijk dat, gezien de verklaringen van verzoeker dat zijn jeep enkele dagen tevoren werd geconfisqueerd door Tucky Taylor die daarmee naar Lofa Country is gereden, de NSA verzoeker hierover vragen wilde stellen. Wellicht heeft de aanwezigheid van zijn auto in dat gebied tot bepaalde conclusies geleid die de NSA wenste te verifiëren. Uit het feit dat zijn echtgenote en kinderen alsmede zijn vriend C verzoeker op zijn schuiladres hebben kunnen bezoeken, kan worden afgeleid dat de NSA geen bijzondere negatieve belangstelling voor verzoeker aan de dag heeft gelegd. Ook heeft C contact met de vrouw van verzoeker durven zoeken teneinde pasfoto’s van verzoeker te verkrijgen, overigens zonder dat uit de verklaringen van verzoeker is gebleken met welk doel deze pasfoto’s zijn opgehaald. Verzoeker komt gelet op het bovenstaande niet in aanmerking voor toelating als vluchteling. Evenmin is gebleken dat verzoeker om een andere reden verblijf hier te lande moet worden toegestaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Uit de bestreden beschikking leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder daarin uitgaat van de Mandingo afkomst van verzoeker. Wel acht verweerder het - gezien de bewoordingen van de brief van de NSA- niet aannemelijk dat deze oproep aan verzoeker is toegezonden vanwege mogelijke betrokkenheid bij ULIMO-K. Gelet op hetgeen overigens in de beschikking is overwogen, heeft deze brief voor verweerder echter geen aanleiding gevormd om het gehele asielrelaas van verzoeker in twijfel te trekken. Uit de beschikking blijkt namelijk dat verweerder het veeleer aannemelijk acht dat verzoeker in de problemen is gekomen vanwege de omstandigheid dat zijn auto in Lofa County was opgedoken en de NSA hem om die reden wilde ondervragen.
2.8 Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht toch wel twijfels te hebben over de Mandingo afkomst van verzoeker. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder deze twijfels in dit stadium van de procedure niet meer aan verzoeker kan tegenwerpen, nu verweerder in de bestreden beschikking van deze afkomst is uitgegaan en verweerder geen nadien nieuw opgekomen feiten en omstandigheden heeft kunnen noemen waaruit die twijfel voort zou spruiten. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling dan ook die feiten als uitgangspunten nemen, die verweerder in de bestreden beschikking als uitgangspunt heeft genomen. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
2.9 In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 juli 2002 (DPV/AM-744972) inzake de situatie in Liberia is het volgende over de Mandingo bevolkingsgroep opgenomen.
Mandingo verkeren in het algemeen in een nadelige positie in Liberia. Niet alleen in het noorden doch ook in andere delen van het land staan Mandingo in zekere mate bloot aan mensenrechtenschendingen. Soms worden zij verjaagd uit dorpen waarin zij de minderheid vormen. Velen hebben het land verlaten. Zoals ook Amnesty International stelt lopen Mandingo een groot risico door de Liberiaanse autoriteiten te worden verdacht van banden met milities van de gewapende oppositie Liberians United for Reconciliation and Democracy (LURD) waarin een sterk ULIMO (zowel J als K) element vertegenwoordigd is. Mandingo worden aldus aangemerkt als ‘dissidenten’ en lopen een extra risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Zij lopen gevaar zonder aanklacht te worden opgepakt en vastgehouden in zowel officiële als illegale detentiecentra.
Uit het ambtsbericht van 16 oktober 2002 van de Minister van Buitenlandse Zaken (DPV/AM-788152) blijkt dat er sinds juli 2002 geen wezenlijke veranderingen in de politieke, veiligheids- en mensenrechtensituatie in Liberia zijn opgetreden.
2.10 De voorzieningenrechter trekt uit dit ambtsbericht de conclusie dat de situatie na de beschikking in primo is verslechterd, zeker voor leden van de Mandingo bevolkingsgroep. Uit TBV 2002/ 47 leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder eveneens deze mening is toegedaan.
2.11 In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV 2002/47), gepubliceerd in de Staatscourant 18 november 2002, nr. 222/ pag. 21 is ten aanzien van de Mandingo bevolkingsgroep onder 4.2.1 het volgende overwogen.
Uit het ambtsbericht komt naar voren dat personen die behoren tot de Mandingo bevolkingsgroep in het algemeen in een nadelige positie verkeren in Liberia. Zij worden aangemerkt als „dissidenten“ en lopen hierdoor een extra risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Zij lopen gevaar te worden opgepakt en vastgehouden in zowel officiële als illegale detentiecentra. Het enkel behoren tot de Mandingo bevolkingsgroep is echter onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan. Gelet op de huidige instabiele veiligheidssituatie en slechte mensenrechtensituatie in Liberia komt een persoon die behoort tot de bevolkingsgroep Mandingo in Liberia reeds in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van verdragsrechtelijke vervolging of van een reëel en persoonlijk risico om bij uitzetting te worden onderworpen aan folteringen of andere onmenselijke behandelingen, welke in verband gebracht kunnen worden met zijn etnische afkomst.
2.12 Aangezien het er voor moet worden gehouden dat verzoeker tot de Mandingo bevolkingsgroep behoort staat de voorzieningenrechter voor de vraag of er met de problemen die hij stelt te hebben ondervonden reeds is voldaan aan het voor Mandingo in het TBV genoemde criterium om in aanmerking te komen voor een asielvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid aanhef en onder a of b Vw. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit door de na de bestreden beslissing verslechterde situatie in Liberia het geval lijkt te zijn (geworden). Op zichzelf heeft verweerder in de bestreden beslissing kunnen overwegen dat de problemen waar verzoeker in terecht was gekomen geen aanleiding waren om verblijf toe te staan. Zoals al opgemerkt is de situatie in Liberia echter nadien verslechterd. In het kader van de volledige heroverweging die in de bezwaarprocedure moet plaatsvinden, is verweerder bij het nemen van een beslissing op het bezwaar gehouden om deze verslechterde situatie in ogenschouw te nemen. Verweerder heeft in de bestreden beslissing niet ongeloofwaardig geacht dat de NSA verzoeker vragen wilde stellen over hoe het kon dat zijn jeep was gesignaleerd in Lofa County. Niettemin heeft verweerder daarbij geen reden aanwezig geacht voor het tegenwerpen van het vermeend lidmaatschap van ULIMO-K. Uit het in rechtsoverweging 2.9 weergegeven citaat uit het ambtsbericht van 2002 blijkt echter dat Mandingo intussen een groot risico lopen om te worden verdacht van banden met milities van de gewapende oppositie waarin een sterk ULIMO element vertegenwoordigd is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door deze veranderde situatie ook het feitencomplex waar verweerder van uit gaat, lijkt te zijn voldaan aan het criterium voor statusverlening bij Mandingo zoals is omschreven in het TBV.
Verweerders stelling in de bestreden beslissing dat verzoeker niet voor een vergunning in aanmerking komt, kan in dit licht bezien zonder nadere motivering geen stand houden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het niet zo is dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat verzoeker geen gegronde vrees voor vervolging heeft.
2.13 Het verzoek om voorlopige voorziening komt mitsdien voor toewijzing in aanmerking.
2.14 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 33b Vw oud.
In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het bezwaarschrift is beslist;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
Afschrift verzonden op: 12 december 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.