Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02 / 72278 VRONTN
AWB 02 / 73507 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1982, van Macedonische nationaliteit, verblijvende in Penitentiair Ziekenhuis te Scheveningen, eiser,
gemachtigde: mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: G.D. Tjou Tam Sin, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 18 september 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 20 september 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 20 september 2002, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 02 / 72278.
Bij beroepschrift van 20 september 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 20 september 2002, heeft eiser beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft beide beroepen als één beroep aangemerkt.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 september 2002. Eiser is niet verschenen omdat hij is opgenomen in het Penitentiair Ziekenhuis te Scheveningen en niet vervoerd mag worden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Spel, die deze zitting heeft waargenomen voor voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. Het onderzoek ter zitting is op voet van artikel 8:64 Abw geschorst en het vooronderzoek geopend ten einde eiser te doen horen door de daartoe aangewezen rechter-commissaris mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter in deze rechtbank. Het dossier, alsmede het proces-verbaal van de zitting is aan de rechter-commissaris ter hand gesteld.
5. Eiser is op 27 september 2002 gehoord in het Penitentiair Ziekenhuis te Scheveningen door bedoelde rechter-commissaris. Van dit gehoor is een proces-verbaal gemaakt. Na ontvangst van het proces-verbaal van gehoor heeft gemachtigde van eiser tot 2 oktober 2002 de gelegenheid gekregen om hierop te reageren. Vervolgens heeft gemachtigde van verweerder tot 3 oktober 2002 de gelegenheid gekregen om daarop een reactie te geven. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 oktober 2002 na ontvangst van de beide reacties met verkregen toestemming van partijen op voet van artikel 8:64, vijfde lid, Awb gesloten.
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Eiser acht artikel 64 Vw 2000 van toepassing waarin staat dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Blijkens de toelichting op dit artikel is het enkele verblijf in een ziekenhuis al voldoende voor toepassing van artikel 64 Vw 2000.
Voorts is de bewaring onrechtmatig nu eiser niet is bijgestaan door een advocaat bij zijn gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling. Voor zover eiser heeft meegedeeld dat hij geen advocaat behoefde kon dit niet serieus worden genomen, nu eiser aansluitend op het ontwaken uit narcose is gehoord. Tot slot acht eiser de bewaring onrechtmatig nu er weinig tot geen zicht is op uitzetting omdat eiser voorlopig niet in staat is om te reizen.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Verweerder acht de bewaring rechtmatig, omdat artikel 64 Vw 2000 eerst aan de orde is als betrokkene wordt uitgezet. Aangezien met toestemming van eiser het gehoor heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een advocaat kan de bewaring op die grond eveneens niet onrechtmatig worden geacht. Voorts wordt zo spoedig mogelijk met de thans beschikbare gegevens een schriftelijke presentatie opgestart bij de Macedonische autoriteiten, zodat zicht op uitzetting aanwezig wordt geacht.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a resp. b Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, respectievelijk de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h Vw 2000.
4. Ingevolge artikel 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. In paragraaf A4/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is ten aanzien van de gedragslijn in gevallen waarin uitzetting om gezondheidsredenen (mogelijk) niet verantwoord is, onder meer het volgende als beleid bepaald: „Indien de korpschef ten aanzien van een uit te zetten vreemdeling van oordeel is dat het vanwege diens gezondheidstoestand of van één van diens gezinsleden die Nederland ook moeten verlaten, niet verantwoord is om te reizen of indien de vreemdeling een beroep doet op artikel 64 Vw 2000, dan dient de korpschef zo spoedig mogelijk een politiearts of forensisch geneeskundige van de GGD te raadplegen. Een nader onderzoek is niet nodig indien een vreemdeling is opgenomen in een ziekenhuis en het duidelijk niet verantwoord is te reizen en de vermoedelijke ontslagdatum uit het ziekenhuis bekend is.“
5. Blijkens de gedingstukken, met name de rapportage vreemdelingenbewaring is eiser na een schietpartij, waarbij hij levensgevaarlijk gewond is geraakt, gedurende tien dagen onder narcose gehouden. Vervolgens is hij in bewaring gesteld na ontwaking uit zijn narcose en overgebracht naar het Penitentiair Ziekenhuis te Scheveningen. Voorts was eiser niet in staat om mee te werken aan handelingen ter verkrijging van een reisdocument, noch in staat om te reizen. Voornoemde rapportage vermeldt eveneens dat het voorlopig niet mogelijk is om uitzettingshandelingen te verrichten. Een ontslagdatum uit het ziekenhuis was en is niet bekend.
6. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het voor eiser niet verantwoord is om te reizen als bedoeld in artikel 64 Vw 2000. Dit leidt ertoe dat eiser op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 en verweerders beleid zoals hiervoor geciteerd rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank stelt vast dat de Vw 2000, in het bijzonder artikel 59, geen grondslag biedt om een vreemdeling die op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft, in vreemdelingenbewaring te stellen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig is en dient te worden opgeheven.
7. Nu de rechtbank de bewaring op grond van het vorenstaande onrechtmatig acht behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
8. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw 2000. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 4 oktober 2002.
9. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder in deze situatie had kunnen volstaan met het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 56, eerste lid aanhef en onder b Vw 2000, waartoe wel wettelijk grondslag aanwezig was.
10. De rechtbank ziet in het vorenstaande echter geen aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Eiser heeft geen materiële of immateriële schade gesteld. Nu de situatie voor eiser niet is gewijzigd door opheffing van de bewaring -eiser is zowel voor als na de opheffing van de bewaring niet in staat het Penitentiair Ziekenhuis zelfstandig te verlaten en dient nog medische behandeling te ondergaan in een ziekenhuis- is er geen aanleiding een schadevergoeding toe te kennen. Niet gebleken is dat eiser door de inbewaringstelling verder in zijn vrijheid is beperkt, dan de feitelijke vrijheidsbeperking die reeds door de medische behandeling, de ziekenhuisopname en zijn lichamelijke toestand bestond.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring ingaande 4 oktober 2002 wordt opgeheven;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.T.M. de Haan-Bergisch als griffier.
Afschrift verzonden op: 8 oktober 2002
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.