ECLI:NL:RBSGR:2002:AF4558

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/61600 COA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
  • J. Quist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker op basis van meewerkcriterium

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 december 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van verstrekkingen aan eiseres, een Jemenitische asielzoekster, door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Eiseres had in het verleden documenten overgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die relevant waren voor haar asielprocedure, maar het COA had haar ten onrechte het zogenoemde meewerkcriterium tegengeworpen. De rechtbank oordeelde dat het COA bij de beslissing om de verstrekkingen te beëindigen, de overgelegde documenten niet had meegewogen, wat leidde tot onzorgvuldige besluitvorming in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het COA niet had kunnen vaststellen dat eiseres onvoldoende meewerkte aan haar vertrek uit Nederland, aangezien de overgelegde documenten van belang waren voor de beoordeling van haar situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/61600 COA
inzake: A, geboren op [...] 1968, van Jemenitische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen: Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. drs. D. Brugman, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Verweerder heeft bij besluit van 26 april 2002 - uitgereikt op 31 juli 2002 - de aan eiseres verleende verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) beëindigd en medegedeeld dat eiseres de woning waarin zij verblijft binnen drie dagen diende te verlaten.
2. Bij beroepschrift van 1 augustus 2002 is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 september 2002. In het verweerschrift van 6 september 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Op 26 augustus 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
a. Eiseres en haar drie kinderen zijn op 9 september 1997 Nederland binnengekomen.
b. Op 10 september 1997 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen. Het bezwaar gericht tegen de niet-inwilliging van deze aanvraag, is bij besluit van 3 mei 1999 ongegrond verklaard. Op 10 mei 2000 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend, die bij besluit van 14 mei 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van 31 mei 2000 gegrond verklaard. In voornoemde uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het besluit van 14 mei 2000 herroepen met toepassing van artikel 7:71 van de Awb en is de aanvraag alsnog kennelijk ongegrond verklaard.
c. Bij brief van 4 februari 2002 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan verweerder bericht dat eiseres „onvoldoende heeft meegewerkt en meewerkt aan haar terugkeer naar het land van herkomst“. In deze brief wordt verweerder verzocht om „op grond van artikel 15, lid 3 onder c van de Regeling Opvang Asielzoekers en artikel 8, eerste lid onder b, van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers alle voorzieningen te beëindigen door uitvoering te geven aan traject B van het stappenplan ter beëindiging van de ROA-voorzieningen“.
III. STANDPUNTEN
1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte het zogenoemde meewerkcriterium aan haar heeft tegengeworpen en derhalve niet de aan haar verleende Rva-verstrekkingen mocht stopzetten. Eiseres heeft zich meerdere keren (in persoon) tot de Jemenitische ambassade gewend, maar wegens gebrek aan documenten steeds nul op het rekest gekregen. Bovendien heeft eiseres in de asielprocedure, althans in de periode eind 1999/ begin 2000 - relevante - documenten aan medewerkers van het verwijdercentrum te Ter Apel overgelegd, zoals de geboorteaktes en schoolkaarten van haar kinderen en de overlijdensakte van haar echtgenoot. Deze documenten zijn vervolgens ten onrechte niet aan eiseres of aan de Jemenitische autoriteiten ter beschikking gesteld.
2. Verweerder kan de vaststelling door de IND - van het feit dat eiseres onvoldoende meewerkt aan haar terugkeer - slechts marginaal toetsen. Gelet op de non-coöperatieve houding van eiseres bestond geen aanleiding voor de conclusie dat het meewerkcriterium in redelijkheid niet aan eiseres kon worden tegengeworpen. De door eiseres overgelegde documenten kunnen, mede gelet op de marginale toets, in beroep geen rol meer spelen. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de verstrekkingen aan eiseres niet mocht stopzetten.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het besluit tot beëindiging van de Rva-verstrekkingen is een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dient derhalve te worden genomen met inachtneming van het zorgvuldigheidsvereiste zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Gelet hierop is verweerder gehouden zich er van te gewissen of er volgens de IND voldoende gronden zijn om de voorzieningen op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 1997 stop te zetten. In dit verband is derhalve de vraag van belang of de Vreemdelingendienst (VD) in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat de vreemdeling niet meewerkt aan het verkrijgen van de voor zijn verwijdering benodigde documenten en of die vaststelling door verweerder kan worden overgenomen (zie de toelichting bij traject B van Stappenplan 1999, onder 2.1-2.6).
3. Vaststaat dat de IND, in reactie op herhaalde verzoeken van eiseres, bij brief van 13 september 2002 aan eiseres heeft bericht dat de door haar overgelegde – onder III.1 genoemde – documenten niet in het bezit van de IND zijn. Ter zitting heeft verweerder echter verklaard dat de IND de door eiseres overgelegde geboorteaktes, schoolkaarten en overlijdensakte in bezit heeft en deze documenten in verband met de toekomstige gedwongen verwijdering van eiseres niet tot haar beschikking heeft gesteld. Bovendien heeft verweerder verklaard dat tijdens het verblijf van eiseres in het zogenoemde verwijdercentrum te Ter Apel, geen pogingen zijn ondernomen om eiseres te presenteren bij de Jemenitische autoriteiten, omdat zij steeds op het laatste moment terugkrabbelde.
4. Bij de beoordeling van het bestreden besluit gaat de rechtbank er vanuit dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres de onder III.1 genoemde geboorteaktes, schoolkaarten en overlijdensakte aan de IND heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder het overleggen door eiseres van de desbetreffende documenten mee heeft gewogen bij het marginaal beoordelen van de vaststelling - door de VD - dat eiseres onvoldoende meewerkt aan haar vertrek uit Nederland. Door het niet betrekken van het overleggen van de documenten bij de totstandkoming van de beëindigingsbeslissing is, gelet op het bepaalde in 3:2 van de Awb, sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Verweerder kon het feit dat eiseres zelf documenten heeft overgelegd die voor toepassing van het meewerkcriterium van belang konden zijn in het kader van het Stappenplan immers niet buiten beschouwing laten. Het standpunt van verweerder dat de documenten in het bezit van de IND moeten blijven met het oog op de (eventuele) uitzetting van eiseres doet niet af aan het feit dat aan eiseres tenminste kopieën van de overgelegde documenten ter beschikking (hadden) kunnen en moeten worden gesteld. Bovendien acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiseres noch de door haar overgelegde documenten ten tijde van het verblijf van eiseres in het vertrekcentrum te Ter Apel aan de Jemenitische autoriteiten zijn gepresenteerd.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan buiten bespreking blijven hetgeen tussen partijen overigens in geschil is, daaronder begrepen de betekenis van de stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd.
6. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2002, door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Quist, griffier.
Afschrift verzonden op: 23 december 2002
Conc: JQ
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.