Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/78843 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/78845 VRONTN (beroep)
IND-nr.: 0210.11.4110
inzake: A, geboren op [...] 1975, alias A, geboren op [...] 1971, van gestelde Ivoriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium „De Weg“ te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Mik, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 14 oktober 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 15 oktober 2002, aangevuld bij brief van 29 oktober 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 15 oktober 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.L. Selmi, tolk in de Franse taal.
1. Verzoeker stelt dat hij afkomstig is uit Bouaké, Ivoorkust, en is gevlucht wegens de staatsgreep op 19 september 2002 door de rebellen. Omdat zijn identiteitskaart in handen van de rebellen is gevallen, vreest hij dat hij thans door de Ivoriaanse autoriteiten voor een rebel zal worden aangezien.
In beroep heeft verzoeker een faxkopie overgelegd van zijn paspoort en zijn geboorteakte.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag geen enkel document overgelegd. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van zijn stellingen. Indien zijn stellingen voor aannemelijk worden gehouden, zijn de door verzoeker aangedragen motieven om zijn land van herkomst te verlaten onvoldoende om te concluderen tot vluchtelingschap. Het wordt niet geloofwaardig geacht dat verzoeker in Bouaké heeft gewoond. Verzoeker heeft immers geen enkel document overgelegd omtrent zijn gestelde verblijf in Bouaké. Voorts is aan verzoeker een groot aantal elementaire en basale vragen met betrekking tot zijn woonomgeving gesteld, welke hij vrijwel allemaal onjuist dan wel incompleet heeft beantwoord. Zo heeft verzoeker niet kunnen aangeven waar in Ivoorkust Bouaké is gelegen en wist hij de naam niet van het grote meer dat in de buurt van Bouaké ligt. Ook de verklaring van verzoeker dat er in de stad Bouaké geen straat- of wijknamen zijn, is onjuist. Voorts heeft verzoeker een aantal verschillende en bevreemdende verklaringen afgelegd, bijvoorbeeld omtrent het achterlaten van zijn identiteitskaart. Ook heeft hij zich tegenstrijdig uitgelaten over de wijze waarop hij aan de rebellen ontsnapt zou zijn. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verzoeker in de negatieve belangstelling van de Ivoriaanse autoriteiten staat. Zijn verklaring dat hij sympathisant is van de PDCI leidt niet tot een ander oordeel, nu verzoeker heeft verklaard nooit politieke activiteiten te hebben verricht en nooit problemen heeft ondervonden wegens zijn sympathie voor de PDCI. Een beroep op de algemene situatie in Ivoorkust kan niet leiden tot vluchtelingschap. Tot slot is verzoeker via Ghana naar Nederland gereisd, maar heeft hij geen bescherming gezocht bij de Ghanese autoriteiten. Ook overigens komt verzoeker niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat het bestreden besluit op het punt van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 niet fraai is omdat het besluit op dat punt slechts een standaardzin bevat, doch dat zulks, gelet op de omstandigheid dat verweerder niet aannemelijk acht dat verzoeker uit Bouaké en uit Ivoorkust komt, niet aan de zaak afdoet. Als de afkomst niet aannemelijk is, is de vraag of voor Ivorianen een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd dient te worden, niet van belang.
Verzoeker heeft ter adstructie van zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom terugkeer naar Ivoorkust niet van bijzondere hardheid is, verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 oktober 2002 (AWB 02/75138 BEPTDN en AWB 02/75151 BEPTDN).
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Verweerder acht het onaannemelijk dat verzoeker uit Bouaké komt, nu hij een groot aantal kennisvragen omtrent Bouaké niet of onjuist heeft beantwoord. Verzoeker stelt dat uit de in beroep overgelegde faxkopie van zijn paspoort inmiddels blijkt dat hij wel uit Ivoorkust komt.
5. Allereerst overweegt de rechtbank dat de Minister bij de vaststelling van de feiten en het op basis daarvan wegen van het asielrelaas een eigen beoordelingsruimte heeft, zodat de rechtbank het standpunt van de Minister omtrent de aannemelijkheid van de stellingen van verzoeker terughoudend heeft te toetsen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2002, nr. 200202455/1 m.nt. BPV, AB 2002/242). Dit betekent dat de loutere stelling van verzoeker dat zijn relaas wel aannemelijk is, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit op het punt van de aannemelijkheid. De stelling van verzoeker dat hij in beroep door het overleggen van een faxkopie van zijn paspoort alsnog zijn nationaliteit heeft aangetoond, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het standpunt van verweerder de redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Ervan uitgaande dat de faxkopie van het paspoort kan worden aangemerkt als nader bewijs van een reeds eerder ingenomen stelling en mitsdien bij de beoordeling door de rechtbank kan worden betrokken, geldt dat uit de overgelegde faxkopie niet blijkt dat de foto op het paspoort is voorzien van een stempel die bij dat paspoort behoort. Een faxkopie kan bovendien niet door verweerder worden onderzocht op authenticiteit. Indien er niettemin van dient te worden uitgegaan dat de stelling van verzoeker dat hij de Ivoriaanse nationaliteit heeft juist is, leidt dit evenmin tot een ander oordeel, omdat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit Bouaké komt, nu hij vrijwel geen enkele vraag over Bouaké en omgeving juist heeft beantwoord. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij afkomstig is uit Bouaké mitsdien niet onderbouwd, zodat de rechtbank geen grond heeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gegronde vrees bestaat voor vervolging in het land van herkomst.
6. Ten aanzien van verzoekers stelling dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet voor een vergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d van de Vw 2000 in aanmerking komt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn besluit op dit punt toereikend kan motiveren door er op te wijzen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit Ivoorkust. Bij de beoordeling die verweerder in het kader van artikel 29, eerste lid, onder d dient te verrichten dient aannemelijk te zijn gemaakt uit welk land verzoeker afkomstig is. In het onderhavige geval heeft verzoeker dat niet aannemelijk gemaakt, nu hij stelt uit Bouaké afkomstig te zijn doch vrijwel geen enkele vraag over Bouaké weet te beantwoorden, zodat er geen aanleiding kan zijn het bestreden besluit op dit punt te vernietigen. Verzoekers stelling dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd is, kan derhalve niet slagen.
7. De rechtbank is mitsdien, gelet op het voorgaande alsmede op de inhoud van het bestreden besluit, van oordeel dat verweerder de aanvraag in redelijkheid binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
8. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/78845 VRONTN:
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/78843 VRONTN:
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2002 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier.
Afschrift verzonden op: 05 november 2002
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.