Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr : AWB 02/91979 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], ten tijde van de zitting verblijvende in het Politiebureau te Rotterdam, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde drs. S. Euwema, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en de Moldavische nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 10 december 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van
29 november 2002 (lees: 8 december 2002) de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
17 december 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig N. Solos, tolk in de Roemeense taal.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat zich in het dossier een maatregel van bewaring bevindt waarop staat vermeld dat de vreemdeling op 29 november 2002 in bewaring is gesteld en een maatregel van bewaring waarop staat vermeld dat de vreemdeling op 8 december 2002 in bewaring is gesteld. Verweerder heeft de rechtbank op 10 december 2002 in kennis gesteld van de maatregel van bewaring van 29 november 2002, hetgeen naar de mening van de gemachtigde onjuist is zodat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Voorts heeft de gemachtigde schadevergoeding gevorderd.
4. Namens verweerder is medegedeeld dat kennelijk sprake is van een verwisseling van de laatste bladzijde van de maatregel van bewaring, hetgeen niet zorgvuldig is, doch geen reden om de maatregel onrechtmatig te achten.
5. De rechtbank overweegt omtrent het vorenstaande als volgt.
Gebleken is dat de vreemdeling op 8 december 2002 om 9:16 uur is staande gehouden en opgehouden ingevolge artikel 50 Vw2000. Vervolgens is de vreemdeling op 8 december 2002 om 11:10 uur ingevolge artikel 59 Vw2000 in bewaring gesteld. Hieruit concludeert de rechtbank dat de maatregel van bewaring van 8 december 2002 de correcte versie is en dat verweerder de rechtbank bij het verzenden van de kennisgeving abusievelijk een verkeerde bladzijde heeft doen toekomen. Gelet op het feit dat verweerder de rechtbank tijdig, conform het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw2000, in kennis heeft gesteld van de inbewaringstelling van de vreemdeling op 8 december 2002, vermag de rechtbank niet in te zien op grond waarvan de vreemdeling in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de bewaring op grond van het vorenstaande onrechtmatig te achten.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich niet aangemeld bij de Korpschef, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
7. De rechtbank concludeert voorts dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling geen medewerking verleent om de voortgang van het onderzoek ter fine van uitzetting te bespoedigen. De vreemdeling heeft bij het invullen van de laissez-passer formulieren ten behoeve van een presentatie bij de Moldavische autoriteiten, slechts zijn naam opgeschreven. Ter verkrijging van meer informatie omtrent zijn identiteit en nationaliteit is de vreemdeling op 16 december 2002 nogmaals gehoord en zal een nieuwe poging worden ondernomen om de vreemdeling de laissez-passer formulieren te laten invullen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank dient te worden afgewacht.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Rechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M. van Nooijen en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
afschrift verzonden op: 24 december 2002