ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3866

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/41293
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
  • J.H. Sulsters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van onvoldoende bewijs van herkomst en identiteit van de eiser uit Sierra Leone

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 oktober 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser, een man van Sierraleoonse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij afkomstig was uit Sierra Leone en dat zijn verklaringen over zijn identiteit en reisroute tegenstrijdig waren. Eiser had verklaard dat hij met een Sierraleoonse identiteitskaart had gereisd, maar er waren ook documenten van een Guinees paspoort die aan hem waren gekoppeld. Dit leidde tot twijfels over zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Sierra Leone een reëel risico liep op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser, die onder andere stelden dat de Minister onzorgvuldig had gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar de authenticiteit van de Sierraleoonse identiteitskaart, niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de Minister zich op een redelijke manier op het standpunt had kunnen stellen dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/41293 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1984, van Sierraleoonse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. R.J. Schenkman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 13 april 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, aan te merken als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 7 juni 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 26 juni 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 26 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 22 augustus 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 september 2001. Op 8 maart 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 7 mei 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2002. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiser heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiser was nog een baby toen zijn ouders bij een verkeersongeluk om het leven kwamen. Eiser verbleef na de dood van zijn ouders bij zijn opa en diens echtgenote op een boerderij in de plaats Misside in Kabala, waar eiser werkte als koeienhoeder. Eisers opa overleed ruim een jaar geleden, waarna rebellen op de boerderij kwamen die de koeien meenamen. Eiser besloot toen weg te gaan. Na twee dagen kwam hij een vriend van zijn overleden broer tegen die eiser meenam naar zijn huis en zijn reis naar het buitenland regelde. Als reden voor zijn asielaanvraag geeft eiser aan dat hij niemand meer heeft die voor hem kan zorgen of hem kan helpen en hij bang is vermoord te worden door de rebellen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij alleen met zijn Sierraleoonse identiteitskaart heeft gereisd, terwijl er in Togo door de KLM kopieën zijn gemaakt van het Guinese paspoort en ticket waarmee eiser heeft gereisd. Eiser heeft tevens verklaard dat op de door hem ingeleverde identiteitskaart een foto van een andere persoon staat, om vervolgens toch te beamen dat de foto van hem zelf is. De ontkenning van eiser dat het Guinese paspoort niet aan hem zou toebehoren treft geen doel, nu op het paspoort exact dezelfde foto staat als op de identiteitskaart van eiser. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat eiser met gebruikmaking van het Guinese paspoort heeft gereisd. Derhalve wordt getwijfeld aan de gestelde identiteit en Sierraleoonse nationaliteit van eiser, nu hij bij vertrek uit Lomé in het bezit was van een geldig nationaal paspoort van de Republiek Guinee, op naam gesteld van C, geboren op [...] 1975. Eiser heeft tevens tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent zijn reisroute in Sierra Leone, zijn leeftijd en de geboorteplaats van zijn ouders. Aangezien eiser geen details weet te geven over zijn directe woonomgeving, wordt niet geloofwaardig geacht dat hij daadwerkelijk uit Sierra Leone afkomstig is. Verdere overwegingen omtrent het asielrelaas van eiser zijn niet aan de orde, nu er immers geen enkel geloof gehecht kan worden aan de verklaringen van eiser omtrent de reden van zijn vertrek. Derhalve is niet aannemelijk dat eiser in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Verdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, gezien hetgeen is overwogen omtrent de geloofwaardigheid van het relaas van eiser.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder de door eiser overgelegde Sierraleoonse identiteitskaart in het kader van de zorgvuldigheid aan een authenticiteitonderzoek had moeten onderwerpen. Voorts was het voor eiser door gebrek aan opleiding moeilijk om precieze tijd- en plaatsaanduidingen van gebeurtenissen te geven. Verweerder handhaaft voorts ten onrechte het standpunt dat eiser tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd over de geboorteplaats van zijn ouders en de verschillende benamingen die hij gebruikt voor zijn dorp. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen en is onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. De beroepsgronden van eiser komen er op neer dat eiser het niet eens is met het standpunt van verweerder, dat de stellingen van eiser toch juist zijn, dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek naar het Sierraleoonse laissez-passer in te stellen en dat het bestreden besluit niet draagkrachtig is gemotiveerd. Indien verweerder zich evenwel op het standpunt stelt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op feiten en omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning vormen, dient de rechtbank dat standpunt van verweerder terughoudend te toetsen. De vrijwel niet onderbouwde stellingen van eiser kunnen niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser afkomstig is uit Sierra Leone.
6. Derhalve heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat evenmin aannemelijk is dat eiser te vrezen heeft voor vervolging dan wel voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser ook niet op een van de andere in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt.
7. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat verweerder heeft kunnen afwijzen op grond van
artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
8. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2002, door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Sulsters, griffier.
Afschrift verzonden op: 16 oktober 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.