ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3752

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/53301 MVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van niet-gelegaliseerde huwelijksakte

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, een Ghanese nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken onterecht was. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze was afgewezen omdat er geen gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte was overgelegd die het huwelijk tussen eiseres en haar referent aantoonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks het ontbreken van de gelegaliseerde huwelijksakte, het huwelijk als vaststaand diende te worden aangenomen. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere correspondentie van de bezwaarschriftencommissie, waaruit bleek dat er slechts onduidelijkheid bestond over de datum van het huwelijk, niet over het bestaan ervan. De rechtbank heeft verweerder verweten dat hij zijn inherente afwijkingsbevoegdheid niet had gebruikt, ondanks de vaststelling dat het huwelijk als geldig diende te worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 644,-, en is de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 01/53301 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Ghanese nationaliteit, wonende te Ghana, eiseres,
gemachtigde: mr. G.E. Eind, juridisch adviseur te Zoetermeer,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. B, van Nederlandse nationaliteit, heeft op 24 januari 2000 bij de korpschef van de regiopolitie Haaglanden verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres. De korpschef heeft op 26 april 2000 een negatief advies afgegeven aan de Visadienst. De Visadienst heeft dit advies op diezelfde datum overgenomen, waarmee ambtshalve een beslissing is genomen omtrent de afgifte van een mvv. Tegen deze beslissing is namens eiseres bij bezwaarschrift van 24 mei 2000 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 12 september 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 9 oktober 2001 is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 14 november 2001. Op 28 november 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 1 augustus 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2002. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Feiten
1. De heer B (verder ook: referent) heeft bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voordat eiseres een aanvraag om afgifte van een mvv indiende, een verzoek ingediend om verificatie en legalisatie van een huwelijksakte betrekking hebbend op een huwelijk tussen hem en eiseres. Hierop is door verweerder afwijzend beslist. Door de heer B is tegen deze afwijzende beslissing bezwaar gemaakt.
2. In een brief van 28 oktober 1999, geschreven door de plaatsvervangend secretaris van de bezwaarschriftencommissie van verweerders ministerie en gericht aan referents voormalige gemachtigde staat onder meer: „Overigens bestaat gerede twijfel omtrent de juistheid van de in de huwelijksakte vermelde datum waarop het huwelijk zou hebben plaatsgevonden, aangezien tijdens het verificatieonderzoek door personen uit de directe omgeving van betrokkenen dienaangaande tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd.“
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv, nu niet is aangetoond dat eiseres en referent een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk zijn aangegaan, zodat eiseres niet voldoet aan de in artikel 3.14, onder a, Vb 2000 gestelde voorwaarde. De voorwaarden in het Vb zijn uitgewerkt in het beleid zoals weergegeven in hoofdstuk B2, paragraaf 2, Vc 2000. In strijd met de voorwaarden uit het beleid heeft eiseres geen gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte overgelegd. Uit de brief van de bezwaarschriftencommissie kan niet worden afgeleid dat het bestaan van het huwelijk niet wordt betwist.
2. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd.
IV. Overwegingen
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een verblijfsvergunning. In artikel 3.13, eerste lid, Vb 2000 is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder een beperking verband houdend met gezinshereniging wordt verleend aan het in artikel 3:14 genoemde gezinslid van de in artikel 3:15 bedoelde hoofdpersoon, indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.16 tot en met artikel 3.22 Vb 2000. Ingevolge paragraaf B2/2.2 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt de verblijfsvergunning niet op grond van een huwelijk verleend indien het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet rechtsgeldig is. Ingevolge paragraaf B2/2.3 Vc 2000 wordt het bestaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij één van de uitzonderingen genoemd in paragraaf B2/12 Vc 2000 van toepassing is.
3. Vast staat dat eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit niet met een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte hebben aangetoond met elkaar gehuwd te zijn.
Eiseres heeft aangevoerd dat ondanks het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte toch tot afgifte van de mvv moet worden overgegaan nu uit de brief van de plaatsvervangend secretaris van de bezwaarcommissie kan worden opgemaakt dat in die procedure verweerder uitgaat van het bestaan van het huwelijk, terwijl slechts over de datum van het huwelijk nog vragen bestaan. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het standpunt van verweerder dat het bestaan van een huwelijk tussen eiseres en referent niet vaststaat niet kan worden gevolgd, gelet op hetgeen in de meergenoemde brief van de secretaris van de bezwaarschriftencommissie is neergelegd. Uit deze brief (die reeds bij de aanvraag van de mvv is overgelegd) volgt naar het oordeel van de rechtbank dat slechts onduidelijkheid bestaat over de in de huwelijksakte neergelegde datum van huwelijkssluiting. Nu verweerder zelf beschikt over de onderliggende stukken van de procedure inzake de legalisatie en verificatie (terwijl die stukken aan eiseres zijn onthouden met een beroep op gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:4, zesde lid, Awb) was het aan verweerder met deze stukken eventueel het tegendeel alsnog aan te tonen. Nu verweerder dit heeft nagelaten gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de huwelijkssluiting vast staat.
4. Uitgaande van de vaststelling dat slechts onduidelijkheid bestaat over de datum van het huwelijk is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 4:84 Awb gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 10 november 1999 (JV 1999/S306) oordeelt de rechtbank dat verweerder gelet op het feit dat het huwelijk als vaststaand wordt aangenomen diende af te wijken van het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B2/2.3 Vc 2000.
Op grond van deze omstandigheid diende ook zonder gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte te worden aangenomen dat eiseres voldoet aan de voorwaarde gesteld in artikel 3.14, aanhef en onder a, Vb 2000.
5. Op grond van het vorenstaande zal het beroep derhalve gegrond worden verklaard.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb en artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de recht bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
V. Beslissing
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002, door mr. M. Lolkema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E. Udo, griffier.
Afschrift verzonden op: 15 november 2002
Conc: AU/ML
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.