ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/20430, 00/70590
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vergunning tot verblijf op basis van klemmende redenen van humanitaire aard en medische behandeling

In deze zaak heeft eiseres, afkomstig uit Litouwen, een vergunning tot verblijf aangevraagd op basis van klemmende redenen van humanitaire aard en medische behandeling. Eiseres heeft eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze is op verzoek van de verweerder ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres psychische klachten ervaart als gevolg van mishandelingen en verkrachting door politieagenten in Litouwen. De verweerder heeft deze klachten ten onrechte buiten beschouwing gelaten, omdat deze als asielgerelateerd zouden worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet alleen het gerechtvaardigde vertrouwen van eiseres heeft geschonden, maar ook dat de stelling van eiseres over de verergering van haar klachten bij terugkeer naar Litouwen niet adequaat is behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de verweerder om een nieuw besluit te nemen, waarbij de psychische klachten van eiseres in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard en er geen aanleiding is voor een schorsing van de uitzetting.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 01 / 20430
AWB 00 / 70590
inzake: A, geboren op [...] 1965, van Litouwse nationaliteit, verblijvende te B, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen C en D, geboren op respectievelijk [...] 1990 en [...] 1994,
gemachtigde: mr. C. Willemse, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E. McLean, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 29 oktober 1998 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Gooi- en Vechtstreek een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf (hierna ook: vtv) met als doel „klemmende redenen van humanitaire aard c.q. medische behandeling“. Bij besluit van 7 augustus 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 4 september 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is niet achterwege zal blijven. Namens verzoeker is bij verzoekschrift van 14 november 2000 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het bezwaar. Het bezwaar is bij besluit van 17 april 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 15 mei 2001 – aangevuld bij brief van 17 december 2001 – heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er thans toe een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 21 december 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 augustus 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek. Eiseres heeft de gronden van het beroep nog aangevuld bij brief van 13 september 2002.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Bos, die verscheen voor haar kantoorgenoot mr. Willemse, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Rimena, tolk in de Russische taal.
II. Feiten
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is Nederland omstreeks 6 december 1996 ingereisd, vergezeld van haar twee minderjarige kinderen. Op die datum heeft zij een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om een vergunning wegens klemmende redenen van humanitaire aard ingediend. Deze aanvragen zijn bij beschikking van 22 september 1997 niet ingewilligd. Op 6 oktober 1997 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Op 11 februari 1998 is zij door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV) gehoord. Bij beschikking van 18 juni 1998 is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 23 juli 1998 is namens betrokkene bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld.
2. Eiseres heeft verweerder bij brief van 27 oktober 1998 medegedeeld het slachtoffer te zijn geweest van mishandelingen en verkrachting door Litouwse politieagenten.
3. Verweerder heeft hierop bij brief van 15 januari 1999 de toenmalige gemachtigde van eiseres verzocht het beroep in te trekken onder vermelding van het volgende: „Gezien hetgeen in het verweerschrift onder punt 3.5 is overwogen en gezien het feit dat op 29 oktober 1998 een aanvraag is ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard.“ Onder punt 3.5 van voormeld (in de asielprocedure ingediend) verweerschrift had verweerder – kort gezegd – gesteld dat de hierboven onder 2. bedoelde aanvulling van het relaas niet meer kon worden betrokken bij de asielprocedure. Zoals verweerder ter zitting van 24 september 2002 heeft opgemerkt, is het verzoek aan eiseres om het beroep in te trekken gedaan omdat verweerder het bij brief van 27 oktober 1998 gestelde aan de orde zou stellen bij de behandeling van de aanvraag wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
4. Bij brief van 10 februari 1999 heeft eiseres het beroep ingetrokken, onder vermelding van het volgende: „In reactie op Uw brief de dato 15 januari 1999 bericht ik U dat ik mij kan vinden in Uw suggestie om de onderhavige zaak te beëindigen en ons te concentreren op de lopende VTV-aanvraag. Hoewel ik niet zonder meer Uw mening deel dat het later aangevoerde geen rol meer kan spelen in de onderhavige procedure, zie ik toch weinig nut in voort procederen nu de vluchtelingenstatus in dezen nauwelijks een rol speelt, en alle andere aspecten toch weer aan de orde zullen komen bij de lopende VTV-aanvraag“.
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een (reguliere) vergunning tot verblijf. Met betrekking tot de door haar gestelde verkrachting en mishandelingen staat het eiseres vrij een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Deze omstandigheden kunnen evenwel geen rol spelen bij de onderhavige aanvraag, gelet op het asielgerelateerde karakter. Voorts heeft eiseres geen geldig nationaal paspoort. Met betrekking tot de klemmende redenen van humanitaire aard stelt verweerder dat eiseres weliswaar psychische klachten heeft, maar dat haar toestand niet dermate ernstig is dat haar een vergunning tot verblijf moet worden verstrekt. Voorts blijkt uit de adviesrapportage van 27 juni 2000 van het Bureau Medische Advisering van verweerder (BMA) dat eiseres niet onder medische behandeling staat. Er zijn geen overige klemmende redenen van humanitaire aard. Het feit dat de situatie in Litouwen rooskleuriger is dan in Nederland leidt in ieder geval niet tot dat oordeel. Verder is niet aannemelijk geworden dat eiseres en haar kinderen de Litouwse samenleving zozeer zijn ontwend dat van hen niet kan worden verlangd daar naartoe terug te keren.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd.
3. In het verweerschrift heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd.
4. Bij de brief van 13 september 2002 is een aantal medische stukken overgelegd.
IV. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij (lees: in Nederland) wil verblijven.
5. Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien – onder meer – Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is. Volgens het bepaalde in hoofdstuk B8/2 Vc 2000 wordt, ter beoordeling van de vraag of de beoogde behandeling in Nederland dient plaats te vinden, advies ingewonnen bij het BMA.
6. Blijkens het advies van het BMA van 27 juni 2000 heeft eiseres, voor zover hier van belang, psychische klachten in de vorm van spanningen, slapeloosheid, piekeren en aanvankelijk ook suïcidale gedachten, welke als posttraumatisch worden geduid. De rapportage vermeldt verder dat eiseres sinds februari 2000 niet langer onder behandeling staat.
7. In bezwaar heeft eiseres niet nader gemotiveerd betwist sinds februari 2000 niet langer onder medische behandeling te zijn. De stukken waarmee zij deze stelling heeft onderbouwd zijn evenwel eerst in beroep overgelegd, zodat de rechtbank deze – gelet op de ex tunc toetsing – niet zal betrekken bij haar oordeel.
8. Eiseres heeft voorts in bezwaar aangevoerd dat haar psychische klachten bij een eventuele terugkeer naar Litouwen zullen verergeren, gelet op het feit dat zij deze klachten ervaart tengevolge van mishandelingen en een verkrachting door een aantal politieagenten aldaar.
9. Deze laatste stelling is door verweerder buiten beschouwing gelaten, daar hij asielgerelateerd zou zijn. Zulks ten onrechte, nu de stelling klaarblijkelijk verband houdt met een beroep op een vergunning wegens klemmende redenen van humanitaire aard c.q. medische behandeling. Eiseres stelt immers dat haar medische klachten zullen verergeren bij een eventuele terugkeer naar Litouwen, niet dat de mishandelingen en verkrachting verband hielden met haar vertrek. Dit is door verweerder miskend. Ter zitting is door verweerder desgevraagd daarover gesteld dat het BMA niet in staat is een oordeel te vellen over het effect van terugkeer op de gestelde psychische klachten. De rechtbank acht het van algemene bekendheid dat deze stelling in zijn algemeenheid onjuist is.
10. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre dus een zorgvuldige voorbereiding in de zin van artikel 3:2 Awb zodat het zal worden vernietigd. Verweerder zal dienen te beslissen met inachtneming van het voorgaande. Daarbij merkt de rechtbank – gelet op de hierboven onder II 3. en 4. geschetste gang van zaken – op dat verweerder van eiseres niet mag verlangen dat zij een nieuwe asielaanvraag indient. Voor zover de gestelde mishandelingen en verkrachting verband hielden met de reden voor vertrek van eiseres uit Litouwen, zal verweerder deze feiten aan de orde moeten stellen in de opengevallen bezwaarfase van de onderhavige aanvraag. Het bepaalde in artikel 3:4, derde lid, Vb schept daartoe in zoverre mogelijkheden dat de daarin vervatte beoordelingsruimte ook ruimte laat voor het oordeel dat een asielaanvraag onder omstandigheden niet noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank nopen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in deze zaak tot een zodanige handelwijze, nu verweerder niet alleen bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat een en ander bij de onderhavige aanvraag zou worden betrokken, maar verweerder voorts ter zitting eiseres’ stelling dat bij een nieuwe aanvraag geen sprake zal zijn van nova als bedoeld in artikel 4:6 Awb, niet heeft betwist.
11. Nu verweerder geen schorsende werking aan het bezwaar heeft verleend, en bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar op grond van artikel 118, tweede lid, Vw 2000 het procedurele recht moet worden toegepast zoals dat gold voor 1 april 2001, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb, zoals per 1 april 2002 gewijzigd bij de Eerste Evaluatiewet Awb (Stb. 2002, 53), een voorziening te treffen als in het dictum vermeld.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. Beslissing
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. bepaalt dat verweerder wordt verboden eiseres uit Nederland te (doen) verwijderen zolang niet opnieuw is beslist op het bezwaar;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 225,- (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro).
De voorzieningenrechter
7. wijst het verzoek af;
8. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoekster;
9. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het griffierecht ad € 225,- (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002 , door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Q.L. Hong, griffier.
Afschrift verzonden op: 18 december 2002
Conc:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.