Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/76998 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1984, van (gestelde) Joegoslavische nationaliteit, verblijvende op het politiebureau te Zaandijk, eiser,
gemachtigde: mr. A. Khan, advocaat te Hoofddorp,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman , ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 7 oktober 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 8 oktober 2002 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd, alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Singh, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig A. Zaharov, tolk in het Servo-Kroatisch en C. Meerdink, tolk in de Engelse taal. Laatst genoemde tolk is, nadat eiser had gesteld het Servo-Kroatisch niet te beheersen, op verzoek van de rechtbank opgetreden.
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Ten aanzien van eiser bestond ten tijde van de staandehouding geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Uit de dossierstukken blijkt niet dat de ambtenaren van politie de woning zijn binnengetreden om eiser staande te houden. Er was derhalve geen grond om eiser te vragen naar zijn identiteit en verblijfsstatus. Eiser is van mening dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf evenmin kan worden gestoeld op de in het door verbalisant T. Esman op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal verwoorde bevinding, dat hij „de indruk had met een vreemdeling te maken te hebben“. Die enkele indruk is onvoldoende om te concluderen tot een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Mitsdien kan de staandehouding van eiser in het kader van artikel 50 van de Vw 2000 niet als rechtmatig worden aangemerkt. Daarmee is eveneens gegeven dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de aanmelding bij het Selectiecentrum Zwolle te laat is geschied.
Ten slotte is eiser van mening dat hij onbetamelijk is behandeld, omdat hij bij het verhoor terzake de inbewaringstelling niet is bijgestaan door een advocaat, ofschoon hij daar nadrukkelijk om had gevraagd, en omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om asiel aan te vragen, terwijl hij de wens daartoe eveneens kenbaar had gemaakt.
Verweerder heeft ter zitting het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De staandehouding ex artikel 50 van de Vw 2000 is rechtmatig. De ambtenaren van politie hebben eiser staande gehouden in de woning, waar zij naartoe waren gegaan teneinde eiser aan te houden. De ambtenaren van politie zijn naar aanleiding van een tip van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, dat de woning alwaar eiser is staande gehouden bekend was als zijnde een woning waar illegale vreemdelingen verbleven, de woning binnengetreden. In casu zijn zij naar deze woning gegaan teneinde eiser op te halen ter fine van uitzetting uit Nederland. De politieambtenaren waren zelfs in het bezit van een foto van eiser. Derhalve bestond ten aanzien van eiser ten tijde van zijn staandehouding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
In reactie op de stelling dat eiser niet tijdig is aangemeld bij het Selectiecentrum Zwolle stelt verweerder dat het Huis van Bewaring vol was en dat eiser overigens op 20 oktober 2002 zal worden uitgezet.
Voor zover eiser vindt dat hij onbetamelijk is bejegend, weerspreekt verweerder dit. Alvorens eiser te horen terzake de inbewaringstelling, is dienaangaande twee uur daaraan voorafgaand bericht verzonden aan de piketcentrale. Eerst toen na ommekomst van twee uren nog geen advocaat was verschenen, heeft het gehoor plaats gevonden. Eiser heeft bovendien op een later tijdstip alsnog contact gehad met een advocaat. Ten aanzien van de door eiser geuite klacht dat hij niet in de gelegenheid is gesteld asiel aan te vragen, is verweerder van mening dat eiser zulks nimmer heeft verzocht. Eiser heeft slechts gesteld misschien asiel te willen verzoeken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 50 van de Vw 2000 zijn ambtenaren bevoegd met het toezicht op vreemdelingen bevoegd personen staande te houden ter fine van vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, indien naar, objectieve maatstaven gemeten, ten aanzien van die personen een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat. Wanneer zulks het geval is, wordt nader toegelicht in hoofdstuk A3/2.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
In het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging is door middel van aankruisen aangegeven dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf was gebaseerd op aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie, namelijk het aantreffen van andere personen in een woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden.
In het proces-verbaal van 14 oktober 2002, opgemaakt door T. Esman, wordt -kort samengevat- gerelateerd dat hij tezamen met zijn collega H. Reijgwart, op zoek was naar de bewoner van het adres [...]straat 105 te B. Voornoemde agenten worden door een vrouw de woning binnengelaten; de vrouw zegt daar woonachtig te zijn; een man komt via de achterdeur de woning binnenlopen; de vrouw zegt dat het de buurman is; de agenten legitimeren zich en de man schrikt en wil de woning verlaten; de man wordt door Esman aangesproken en de man geeft te kennen dat hij Esman niet begrijpt; Esman verzoekt de man zich te legitimeren omdat hij de indruk heeft te maken te hebben met een vreemdeling; de man pakt een pasje vanaf de tv in de kamer, het is een pasje van de VN op naam van de man; de man wordt staande gehouden.
In de processen-verbaal voornoemd wordt de naam van eiser niet genoemd. Ter zitting is verweerder gevraagd naar wie de agenten op zoek waren. De gemachtigde van verweerder heeft geantwoord dat de agenten op zoek waren naar eiser, dat eiser met name bekend was, dat bekend was dat eiser op het adres [...]straat 105 te B verbleef en dat de verbalisanten ook een foto van eiser in hun bezit hadden. De rechtbank stelt vast dat van deze gegevens niet uit het dossier blijkt en dat deze gegevens in strijd lijken te zijn met het gestelde in het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging, waarin is aangegeven dat het ging om het aantreffen van andere personen in een woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de uitleg ter zitting onvoldoende steun vindt in het dossier. Met name bevreemdt het dat ter zitting is gesteld dat eiser met name bekend was en de agenten ook de beschikking hadden over de foto van eiser. Van deze omstandigheden wordt geen melding gemaakt in het proces-verbaal van 14 oktober 2002, terwijl, zo is ter zitting gesteld, deze agenten juist op zoek waren naar eiser. Het is derhalve niet voldoende duidelijk op grond van welke feiten en omstandigheden de agenten de woning aan de [...]straat hebben bezocht en naar wie de agenten zochten. Verweerder heeft geen verklaring gegeven hoe het kan zijn dat een verbalisant een proces-verbaal maakt met de mededeling dat op een gegeven moment bij hem de indruk bestond dat hij met een vreemdeling te maken had, terwijl deze verbalisant, naar verweerder stelt, wist dat eiser een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling was en hij beschikte over de naam en foto van deze persoon.
Hierdoor is de rechtbank onvoldoende in staat de aanwezigheid van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de rechtmatigheid van de staande houding te beoordelen.
De rechtbank is van voorts van oordeel dat voor zover wordt aangenomen dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf overigens is gegrond op de waarneming van verbalisant T. Esman, dat hij „de indruk had met een vreemdeling te maken te hebben“, dit onvoldoende is. Immers een dergelijke indruk constitueert op zichzelf nog geen, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Op grond van het hierboven overwogene is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat in het onderhavige geval sprake was van een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Hieruit vloeit voort dat de toepassing van artikel 50 van de Vw 2000 onrechtmatig was, en dat de daarop volgende oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan eveneens onrechtmatig is geschied. Op grond van het voorgaande behoeven de overige aangevoerde beroepsgronden geen bespreking, wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 16 oktober 2002.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 855,-- (9 dagen ad € 95,--).
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 16 oktober 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 855,-- (zegge: achthonderdenvijfenvijftig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op: 1 november 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.