ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2820

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/85657, 02/86135
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 november 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser A, geboren in 1966 en van Somalische nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat was toegewezen, waardoor hem rechtmatig verblijf was toegekend totdat op zijn bezwaarschrift was beslist. De rechtbank constateerde dat het besluit van 26 juli 2002, waar verweerder naar verwees, essentieel was voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling, maar dat dit besluit ontbrak in de gedingstukken. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van zijn inbewaringstelling.

De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om een compleet dossier aan te leveren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van 760 euro voor de dagen die hij in bewaring had doorgebracht. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van eiser, vastgesteld op 644 euro. Het beroep met registratienummer AWB 02/86135 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang daaraan ontbrak nu het eerste beroep gegrond was verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een compleet procesdossier in vreemdelingenzaken en de rechten van vreemdelingen in het kader van hun verblijf in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummers: AWB 02/85657 VRONTN en AWB 02/86135 VRONTN
Datum uitspraak: 20 november 2002
UITSPRAAK
op de beroepen tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A
geboren op [...] 1966,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9311.30.0500,
eiser,
gemachtigde: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: P. van Dam, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2002 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 november 2002 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 02/85657.
Verweerder heeft voorts op 14 november 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 02/86135.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 20 november 2002. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000 dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Van verweerder mag in beginsel worden verwacht dat het dossier van de inbewaringstelling van een vreemdeling compleet wordt aangeleverd en dat daarin alle - voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling - van belang zijnde feiten en omstandigheden te vinden zijn.
2.3 Gelet op de grondslag van de maatregel van bewaring - artikel 59, lid 1 onder a, Vw 2000 - dient het dossier in elk geval stukken te bevatten die conclusie dat geen sprake is van rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in voornoemd artikel, kunnen dragen.
2.4 De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat bij uitspraak van
8 februari 2002 (AWB 00/61900) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, het op 16 juni 2000 door eiser - hangende zijn bezwaar ingediend in het kader van de procedure betreffende de op 26 september 1997 ingediende aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard - ingediende verzoek om voorlopige voorziening is toegewezen en dat daarbij is geoordeeld dat geen uitzetting mag plaatsvinden zolang niet op eisers bezwaarschrift is beslist.
De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak volgt dat eiser rechtmatig verblijf zou hebben als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
2.5 Eerst ter zitting heeft verweerder - weersproken door eiser - gesteld dat op 26 juli 2002 is beslist op eisers bezwaarschrift, zodat ten tijde van oplegging van de maatregel niet (langer) sprake was van een rechtmatig verblijf.
De rechtbank stelt vast dat het door verweerder genoemde besluit een voor de beoordeling van de rechtmatigheid essentieel stuk is en dat dit stuk ontbreekt bij de gedingstukken en evenmin ter zitting is overgelegd. Daarbij klemt nog in het bijzonder dat het onderhavige geschil van aanvang aan is toegespitst op de vraag of eiser rechtmatig verblijf heeft in de zin van de Vw 2000 en het besluit volgens verweerder reeds op 26 juli 2002 is genomen. Mede gelet op het onder 2.2 geformuleerde uitgangspunt ziet de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding om verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen.
Gelet op de voorhanden zijnde gedingstukken moet het er dan ook voor worden gehouden dat eisers inbewaringstelling, gegrond op artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000, onrechtmatig is.
De omstandigheid dat verweerder ter zitting een uitdraai uit INDIS heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat op 26 juli 2002 is beslist op eisers bezwaarschrift, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit die uitdraai niet blijkt dat sprake is van een met inachtneming van de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen besluit, op grond waarvan eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in de zin van de Vw 2000.
2.6 Het beroep wordt gegrond verklaard. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd laat de rechtbank verder onbesproken.
2.7 Namens eiser is verzocht schadevergoeding toe te kennen.
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van 95,- euro per dag voor de dagen die hij vanaf 12 november tot 20 november 2002 heeft doorgebracht in een politiebureau. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van 760,- euro toekomt.
2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
2.10 Het beroep met registratienummer AWB 02/85657 dient derhalve gegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Nu dit beroep gegrond wordt verklaard, ontbreekt het belang aan het beroep met registratienummer AWB 02/86135 en wordt dit niet-ontvankelijk verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met registratienummer AWB 02/85657 gegrond;
- verklaart het beroep met registratienummer AWB 02/86135 niet-ontvankelijk;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van 760, - euro;
- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van eiser tot een bedrag van 644,- euro, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van DS 547 Arrondissement Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. M.P Schutte.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 760,- euro.
Aldus gedaan op 20 november 2002 door mr. L.J.P. Lambooij, fungerend voorzitter.
Afschrift verzonden op: 22 november 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.