ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2815

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/79436, 02/80449 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring zonder voorafgaand strafrechtelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een vreemdeling van Zaïrese nationaliteit. Eiser was op 12 oktober 2002 aangehouden in verband met het handelen in harddrugs, maar er was geen strafrechtelijk traject dat zijn vrijheidsontneming rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet rechtmatig kon worden opgehouden zonder voorafgaande vreemdelingrechtelijke staandehouding. De rechtbank stelde vast dat het strafvorderlijk belang op 15 oktober 2002 was vervallen, maar dat eiser aansluitend in vreemdelingenbewaring was gesteld zonder dat er een rechtmatige basis voor was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande 25 oktober 2002. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 950,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en tot vergoeding van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatige procedure bij vreemdelingenbewaring en de noodzaak van een strafrechtelijk traject voorafgaand aan vreemdelingenrechtelijke maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/79436 VRONTN
AWB 02/80449 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1974, van gestelde Zaïrese nationaliteit, verblijvende in het politiebureau te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 15 oktober 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 18 oktober 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 02/79436 VRONTN. Voorts heeft eiser tegen het opleggen van de maatregel van bewaring op 22 oktober 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 02/80449 VRONTN. De rechtbank heeft beide beroepen als één beroep aangemerkt.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F.J. Deswert als tolk in de Engelse taal.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De bewaring dient te worden opgeheven. Ten onrechte heeft verweerder na de strafrechtelijke ophouding eiser niet in verzekering gesteld. Eiser heeft nu twee dagen zonder titel in het politiebureau verbleven.
Verweerder heeft voorts onvoldoende voortvarend gehandeld. Niet is gebleken van een presentatie bij de Kongolese dan wel de Zaïrese autoriteiten. Er is geen reden uit te zetten naar Suriname. Eiser is nimmer uitgezet naar Suriname en uit het dossier blijkt niet dat eiser dezelfde persoon is als B. Eiser heeft langer dan 10 dagen in een politiecel doorgebracht, nu hij sedert zijn strafrechtelijk aanhouding in een politiecel verblijft.
2. erweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De bewaring is rechtmatig opgelegd en de bewaring duurt eveneens rechtmatig voort. Eiser kon op grond van de informatie die in het strafrechtelijk traject naar voren was gekomen in vreemdelingrechtelijke bewaring worden gesteld. Aansluitend aan het strafrechtelijk traject is eiser vreemdelingrechtelijk opgehouden. Er is voldoende voortvarend gehandeld. Eiser heeft al eerder in bewaring verbleven. Hij is bekend onder meerdere aliassen en is onder de naam B uitgezet naar Suriname. Eiser zal derhalve eerst worden gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. Dat eiser zegt dat hij uit Kongo dan wel Zaïre komt doet hier niet aan af. Dat eiser nog niet is overgeplaatst naar een Huis van Bewaring maakt de bewaring evenmin onrechtmatig. De dag van de zitting is de tiende dag. Eiser zou de dag van de zitting nog kunnen worden overgeplaatst. Voorts blijkt uit het feit dat hij nog niet is overgeplaatst dat er geen plek in een Huis van Bewaring is anders was eiser reeds eerder overgeplaatst. De dagen dat eiser in de politiecel heeft verbleven kunnen niet worden meegeteld.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechter in vreemdelingenzaken kan niet oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Een strafrechtelijk traject voorafgaande aan de vreemdelingenbewaring kan derhalve in het onderhavige beroep niet worden getoetst.
Volgens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 12 oktober 2002 is eiser op 12 oktober 2002 om 17.28 uur aangehouden in verband met het handelen in harddrugs. Op dezelfde dag is hij om 17.50 uur voorgeleid voor de hulpofficier van justitie en erna opgehouden. Deze uitoefening van bevoegdheden is dus aan toetsing in het onderhavige beroep onttrokken.
Op 15 oktober 2002 om 14.36 uur is eiser zonder voorafgaande staandehouding vreemdelingrechtelijk opgehouden. Het gehoor ex artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000 vond plaats die dag om 14.30 uur. Eiser is op die dag om 14.40 uur in vreemdelingenbewaring gesteld. Het eerst op 17 oktober 2002 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen vermeldt het volgende:
„Tijdens het strafrechtelijk traject van bovengenoemde vreemdeling zijn overeenkomstig het gestelde in A3/3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 persoonsgegevens van betrokkene geverifieerd. Aangezien betrokkene de Nederlandse nationaliteit niet bezit is eveneens zijn/haar verblijfsstatus gecontroleerd in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS).
Hierbij is het volgende gebleken:
betrokkene komt voor in het VAS, maar heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Het voorgaande levert een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op zoals bedoeld in artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000.
Op dinsdag 15 oktober 2002 te 14:40 is het strafvorderlijk belang van betrokkene vervallen en op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip is betrokkene in bewaring gesteld.“
Van een strafrechtelijk traject, gelegen tussen het tijdstip gelegen zes uur na aanvang van de strafrechtelijke ophouding (en waarop die ophouding een einde neemt) en het tijdstip van de vreemdelingenrechtelijke ophouding, is in het onderhavige geval niet gebleken. Dit wordt niet anders nu, zoals hiervoor geciteerd, gerelateerd is dat het strafvorderlijk belang op 12 oktober 2002 om 14.40 uur is ontvallen en eiser aansluitend in vreemdelingrechtelijke bewaring is gesteld. Het enkele ontvallen van strafvorderlijk belang kan op vele momenten plaatsvinden en zegt op zichzelf niets over enig strafrechtelijk traject. Uit dit of enig ander proces-verbaal blijkt ook niet op grond van welke titel eiser na beëindiging van de strafrechtelijke ophouding van 12 oktober 2002 tot de vreemdelingrechtelijke ophouding zijn vrijheid is ontnomen.
Nu niet gebleken is dat voorafgaande aan de vreemdelingenrechtelijke ophouding enig strafrechtelijk traject bestond op grond waarvan de vreemdeling van zijn vrijheid was beroofd dan wel anderszins feitelijk in de macht van verweerder was, kon de vreemdeling niet rechtmatig zonder staandehouding ex artikel 50, eerste lid, Vw worden opgehouden en in bewaring worden gesteld. Derhalve oordeelt de rechtbank dat reeds van aanvang de vreemdelingrechtelijke vrijheidsontneming onrechtmatig is.
4. Hieruit volgt dat de toepassing en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 25 oktober 2002.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van (10 maal € 95,-) €  950,-.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring ingaande 25 oktober 2002 wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 950 (zegge: negenhonderdenvijftig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz als griffier.
Afschrift verzonden op: 1 november 2002
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.
Conc: NJ
Bp: -
D: B