ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2814

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/26271
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning voor Somalische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een Somalische eiseres voor een verblijfsvergunning. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, die door de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet naar Somalië kon terugkeren. De rechtbank wees erop dat Somalië geen centraal gezag heeft dat internationaal erkende identiteitsdocumenten afgeeft, waardoor het voor eiseres praktisch onmogelijk is om terug te keren. De rechtbank concludeerde dat het aan de verweerder was om te onderbouwen dat eiseres in staat zou zijn om de benodigde documenten te verkrijgen voor haar terugkeer.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de verweerder. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op 644 euro werden vastgesteld. De rechtbank bepaalde dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon verantwoordelijk is voor de vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van 102,10 euro. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om adequaat te motiveren waarom een vreemdeling niet kan terugkeren naar het land van herkomst, vooral in situaties waar er sprake is van een gebrek aan erkende identiteitsdocumenten.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/26271 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1968, van Somalische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. H.F.J. van Pelt, advocaat te Arnhem,
tegen: de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Kuijpers, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 4 mei 1999 heeft eiseres mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen, C, geboren op [...] 1987 en D, geboren op [...] 1988, bij de korpschef van de regiopolitie te Groningen een aanvraag ingediend tot verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 5 oktober 2000 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 31 oktober 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van
22 november 2000. Het bezwaar is bij besluit van 17 mei 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 14 juni 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 10 augustus 2001. Op 5 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 5 juni 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de twee kinderen van eiseres.
II. FEITEN
1. Eiseres heeft reeds eerder, op 18 oktober 1994, mede namens haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en een aanvraag om een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Het bezwaar tegen de niet-inwilliging van deze aanvragen is bij besluit van 7 mei 1996 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
2. Op 11 oktober 1996 heeft eiseres voor de tweede maal, mede namens haar minderjarige kinderen, verzocht om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 23 december 1996 is de aanvraag om toelating als vluchteling niet-ontvankelijk verklaard en de aanvraag om een vergunning tot verblijf niet ingewilligd. Het tegen dit besluit aangetekende bezwaar is bij besluit van 10 maart 1997 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 juni 1998 ongegrond verklaard omdat eiseres aan deze aanvragen nagenoeg hetzelfde feitencomplex ten grondslag had gelegd als aan de eerste aanvragen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Aan eiseres kan op grond van geen enkele regel verblijf worden toegestaan. Alleen staatlozen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Voorts wordt een dergelijke verblijfsvergunning niet verleend in een reguliere procedure. Somalische onderdanen kunnen Nederland vrijwillig verlaten. Somalische reisdocumenten worden weliswaar niet erkend door de Nederlandse overheid, maar dat betekent niet dat eiseres om die reden verblijf dient te worden toegestaan. Voorts kan de door eiseres naar voren gebrachte vrees dat haar dochter bij terugkeer naar Somalië zal worden besneden, niet in een reguliere procedure worden beoordeeld, daar dit feit verband houdt met de situatie in het land van herkomst en voor beoordeling van deze grond een asielaanvraag moet worden ingediend. De inburgering van eiseres brengt niet met zich mee dat eiseres een vergunning tot verblijf toekomt. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan aan eiseres een vergunning tot verblijf toekomt.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Het is voor eiseres praktisch onmogelijk om terug te keren naar Somalië. Nu verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de daartoe aangevoerde argumenten, is het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Eiseres komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van de artikelen 3.4 en 3.6 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 nu toepassing van deze artikelen niet is beperkt tot asielzoekers en staatlozen. Het feit dat eiseres de Somalische nationaliteit bezit, betekent niet dat zij Nederland vrijwillig kan verlaten. Voorts is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd omdat verweerder niet is ingegaan op het feit dat eiseres slechts een klein deel van haar leven in Somalië heeft gewoond.
3. In het verweerschrift stelt verweerder dat de onderhavige aanvraag een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Het feit dat eiseres slechts korte tijd in Somalië heeft gewoond was al bij de eerdere aanvragen bekend. Hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de dreigende besnijdenis van de dochter van eiseres kan evenmin worden gezien als een nieuw feit. Dat 95 tot 98 procent van de Somalische meisjes wordt besneden en dat deze besnijdenis meestal plaats vindt tussen het achtste en dertiende levensjaar was immers reeds eerder bekend. Het feit dat eiseres is ingeburgerd komt voor haar eigen risico nu eiseres al in 1995 wist dat ze Nederland moest verlaten.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd dat eiseres niet naar Somalië kan terugkeren. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, juncto artikel 3.6 van het Vb 2000 kan - voor zover hier van belang - de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
6. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in de artikelen 3.4 en 3.6 van het Vb 2000 niet alleen betrekking heeft op asielaanvragen. Daartoe wijst de rechtbank op het feit dat de artikelen verwijzen naar artikel 14 van de Vw 2000 welk artikel is opgenomen in afdeling 3 van de Vw 2000 die ziet op de verblijfsvergunning regulier. Voorts zijn de artikelen 3.4 en 3.6 van het Vb 2000 opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van het Vb 2000, dat betrekking heeft op de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier.
7. Eiseres stelt dat zij niet uit Nederland kan vertrekken daar het voor haar niet mogelijk is om de beschikking te krijgen over Somalische reisdocumenten. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat Somalië niet beschikt over een centraal gezag dat internationaal geaccepteerde identiteitsdocumenten afgeeft. Gelet hierop is de stelling van eiseres dat zij niet kan terugreizen naar Somalië niet onaannemelijk en is het zoals de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2001 (AWB 01/1704) aan verweerder om zijn stelling nader te onderbouwen dat het voor eiseres mogelijk is de beschikking te krijgen over zodanige (Somalische) identiteitsdocumenten dat zij feitelijk kan terugkeren naar Somalië, alsmede dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat Somaliërs zonder identiteitsdocumenten door autoriteiten van de buurlanden en door exploitanten van luchtvaartmaatschappijen niet worden geaccepteerd. Nu verweerder dit heeft nagelaten en slechts wijst op de eigen verantwoordelijkheid van eiseres, ontbeert het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op dit punt een deugdelijke motivering. Vervolgens zal verweerder dienen aan te geven of die motivering al dan niet kan leiden tot verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 in samenhang met het bepaalde in de artikelen 3.4 en/of 3.6 van het
Vb 2000.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar een vergunning tot verblijf toekomt in verband met de in Somalië dreigende besnijdenis van haar dochter oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens een brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 6 juli 2001 (zie Tweede Kamer, 2000-2001, 27 400 VI, nr. 83, p. 7.) stelt de Nederlandse regering zich op het standpunt dat onder omstandigheden het lopen van aantoonbaar risico om besneden te zullen worden, kan worden beschouwd als gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat dit kan leiden tot erkenning van de aanvraag om politiek asiel. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten aanzien van de dreigende besnijdenis van de dochter van eiseres mitsdien terecht op het standpunt gesteld dat dit in een reguliere procedure niet aan de orde kan komen en dat eiseres ten behoeve van de beoordeling van deze grond een nieuwe asielaanvraag moet indienen. De dreigende besnijdenis van de dochter van eiseres kan mitsdien niet in de onderhavige procedure worden betrokken.
9. Het bestreden besluit kan op grond van het bovenstaande niet in stand blijven en dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht kan gelet op het vorengaande buiten bespreking blijven.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt 322,- euro,
wegingsfactor 2).
11. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644,- euro (zegge: zeshonderdvierenveertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door
eiser betaalde griffierecht ad 102,10,- euro (zegge: honderdtwee euro en tien cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G de Vries, voorzitter, en mr. C. Uriot en mr. M.A. Vermeulen, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2002, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. Hansen-Löve, griffier.
Afschrift verzonden op: 26 november 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.