ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2812

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/79465 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling in het kader van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling, A, geboren in 1976 met de Egyptische nationaliteit. A was op 17 oktober 2002 in bewaring gesteld op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, dat voortkwam uit een strafrechtelijk voortraject. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel A als verdachte was aangemerkt, er geen strafrechtelijke aanhouding had plaatsgevonden en dat de bevoegdheden die waren uitgeoefend, eerder vreemdelingenrechtelijk van aard waren. Dit leidde tot de conclusie dat de ophouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig waren.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was, aangezien er geen objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De rechtbank verklaarde het beroep van A gegrond en beval de opheffing van de bewaring met terugwerkende kracht tot 25 oktober 2002. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan A voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, alsook de proceskosten die A had gemaakt in verband met de rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toetsing van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de scheiding tussen strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden. De rechtbank heeft de belangen van de vreemdeling in deze zaak vooropgesteld en de onrechtmatigheid van de toegepaste maatregel vastgesteld, wat resulteerde in een financiële compensatie voor de eiser.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/79465 VRONTN
inzake: A, geboren op[...] of [...] 1976, van Egyptische nationaliteit, verblijvende in het politiebureau te Haarlem, eiser,
gemachtigde: mr. S.L. Sarin, advocaat te Hoofddorp,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 17 oktober 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij beroepschrift van 18 oktober 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft eiser beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Singh, kantoorgenoot van mr. Sarin voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.A. Mohiddin als tolk in de Arabische taal.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De vrijheidsontnemende maatregel is onrechtmatig toegepast. Niet gebleken is op grond van welk strafbaar feit eiser strafrechtelijk is aangehouden. Nu eiser klaarblijkelijk vreemdelingrechtelijk is aangehouden is het proces-verbaal niet juist opgemaakt. Voorts had verweerder een lichter middel dienen toe te passen. Er is onvoldoende gebleken dat eiser zich aan de uitzetting zou willen onttrekken. Eiser wenst terug te keren naar Italië.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De bewaring heeft rechtmatig plaatsgevonden en de voortduring is eveneens rechtmatig. Eiser is strafrechtelijk staandegehouden. Het strafrechtelijk voortraject staat gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State Standpunt hier niet ter toetsing. Eiser had op grond van de Vreemdelingencirculaire 2000 naar zijn identiteit mogen worden gevraagd. Er was in dit geval immers sprake van een zogenoemde besmette auto. Direct aansluitend op het strafrechtelijk voortraject is eiser vreemdelingrechtelijk opgehouden. Voorts had er niet hoeven te worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft geen paspoort overgelegd en hij beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser wordt voldoende voortvarend behandeld. Er zal worden gewacht op het paspoort dat eiser zal laten toezenden. Als dit paspoort in de week volgend op de zitting niet is ontvangen zal er een presentatietraject richting de Egyptische autoriteiten worden gestart. Eiser zal bij de Egyptische autoriteiten worden gepresenteerd nu hij heeft aangegeven dat hij naar Egypte terug wenst te gaan. Het is aan eiser om aan te geven dat hij terug wenst te keren naar Italië.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Volgens het door de politie Kennermerland/Beverwijk op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2002 blijkt dat eiser na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek op donderdag 17 oktober 2002 om 2.30 uur op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf dat is gebaseerd op informatie en gegevens vermeld in het proces-verbaal van staandehouding op donderdag 17 oktober 2002 om 2.30 uur ter beschikking is gesteld van het Bureau Operationeel Vreemdelingen Toezicht van de Politie Regio Kennermerland. In dit verbaal is gerelateerd: „Deze vreemdeling was op 17/10/2002 te 02:31 uur, na staandehouding terzake Wegenverkeerswet op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vreemdelingenwet, overgebracht naar Bureau van politie en werd daar opgehouden.“
In een ander door de politie Kennermerland/BOVT op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 17 oktober 2002 is -zakelijk weergegeven- gerelateerd dat de verbalisanten een personenauto zagen rijden, waarvan de bestuurder het voertuig niet geheel onder controle leek te hebben. Zij hebben het voertuig doen stoppen en de bestuurder gevorderd het rijbewijs te tonen. De bestuurder kon dat niet. De bestuurder zou volgens de eigenaar, tevens inzittende van de auto, van Egyptische nationaliteit zijn en verblijfsrecht in Italië hebben. De bestuurder kon geen identiteitsdocument tonen. Voorts staat gerelateerd: „In de personenauto bevond zich nog een derde inzittende, die eveneens de [N]ederlandse taal niet machtig was. Ook hij bleek als gastarbeider in Italië te wonen. Ook hij kon zich op geen enkele wijze legitimeren. Naar zijn naam gevraagd gaf hij op: A, geboren te El Menoufsa, wonende te Italië, doch thans verblijvende te B op de […...]straat 56. Door verbalisanten […...] werd met hem een bezoek aan de woning gebracht, alwaar hij enkele [I]taliaanse documenten kon overhandigen, waaruit moest blijken, dat hij in een procedure zat voor de aanvraag van een werkvergunning. Vervolgens zijn beide verdachten overgebracht naar het politiebureau te Beverwijk en later overgedragen aan de afdeling BOVT, die een nader onderzoek zal instellen. In afwachting hiervan zijn zij voor de Vreemdelingenwet ingesloten te Velsen.“
4. De rechter in vreemdelingenzaken kan niet oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Een strafrechtelijk traject voorafgaande aan de vreemdelingenbewaring kan derhalve in het onderhavige beroep niet worden getoetst. Uit de hiervoorgenoemde processen verbaal blijkt echter, zoals door eiser gesteld, dat ten aanzien van hem geen strafrechtelijk traject heeft bestaan. In het tweede proces-verbaal is eiser wel aangeduid als verdachte, maar blijkt niet dat hij strafrechtelijk is aangehouden en dat hij verdacht werd van enig strafbaar feit. Het gerelateerde geeft eerder aanleiding te veronderstellen dat verbalisanten ten aanzien van eiser bevoegdheden op grond van de Vreemdelingenwet uitoefenden. Nu verweerder echter ter zitting zich op het standpunt heeft gesteld dat er hier sprake is van een strafrechtelijke aanhouding, welke aan toetsing door de rechtbank is onttrokken, en verweerder niet door de bewoordingen van het tweede proces-verbaal heeft willen heenkijken, kan dat verbaal bij de toetsing van de rechtmatigheid van de door verweerder opgelegde bewaring niet worden beschouwd als een proces-verbaal van staandehouding van eiser ex artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Nu er geen sprake is geweest van een strafrechtelijk voortraject, kan naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van het eerstgenoemde proces-verbaal, dat immers naar een dergelijk traject verwijst, worden beoordeeld of en in hoeverre er in dit geval sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De ophouding ex artikel 50, tweede lid, Vw moet derhalve onrechtmatig worden geoordeeld. Derhalve dient ook de bewaring onrechtmatig te worden geacht van aanvang van de inbewaringstelling.
5. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 25 oktober 2002.
6. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van (7 maal € 95,-) € 665,-.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring ingaande 25 oktober 2002 wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 665,- (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz als griffier.
Afschrift verzonden op: 1 november 2002
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.
Conc: NJ
Bp: -
D: B