ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2810

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/54260
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medewerking van een Somalische asielzoekster aan het verkrijgen van een reisdocument voor terugkeer naar Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de medewerking van een Somalische asielzoekster aan het verkrijgen van een Somalisch reisdocument. De eiseres, geboren in 1945, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 1997 (Rva 1997) door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het COA, zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres onvoldoende medewerking had verleend aan het verkrijgen van een Somalisch reisdocument. Eiseres had verschillende pogingen ondernomen om in het bezit te komen van een reisdocument, waaronder contact met het IOM en diverse zelfhulporganisaties, maar zonder succes. De rechtbank concludeerde dat zolang de adressen van de Somalische consulaire vertegenwoordigingen in het buitenland niet bekend zijn bij de verweerder, deze niet van eiseres kan verlangen dat zij zich tot deze vertegenwoordigingen wendt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten, die op 644 euro werden begroot. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de overheid om asielzoekers te ondersteunen in hun pogingen om terug te keren naar hun land van herkomst, vooral wanneer er sprake is van een gebrek aan medewerking van de overheid van dat land.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/54260
UITSPRAAK
inzake: A, geboren op [...] 1945,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9507.25.8104,
gemachtigde: mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle,
eiseres;
tegen:
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna COA),
gevestigd te Rijswijk,
vertegenwoordigd door mr. M. van der Gaag, juridisch medewerker bij het COA.
1 Procesverloop
1.1 Bij beschikking 27 mei 2002, aan eiseres uitgereikt op 11 juni 2002, heeft verweerder de verstrekkingen in het kader van de van Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) met onmiddellijke ingang beëindigd.
1.2 Bij brief van 13 juni 2002 eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 11 juli 2002 doorgezonden naar de rechtbank, ter behandeling als beroepschrift.
1.3 Het beroep is ter zitting van 7 november 2002 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Van der Gaag.
2 Standpunten
2.1 Verweerder heeft de verstrekkingen in het kader van de Rva 1997 met onmiddellijke ingang beëindigd, omdat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen teneinde mee te werken aan haar terugkeer naar het land van herkomst. Verweerder heeft de vaststelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 3 januari 2002, dat eiseres geen dan wel onvoldoende stappen heeft ondernomen om aan een reisdocument te komen, marginaal getoetst. Niet valt in te zien waarom eiseres, ter verkrijging van een reisdocument, geen contact kon opnemen met de Somalische vertegenwoordiging in Genève dan wel in Rome. Blijkens informatie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn de afgelopen jaren enkele Somaliërs teruggekeerd naar Somalië. Hieruit kan worden afgeleid dat terugkeer blijkbaar mogelijk is.
2.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij zich in voldoende mate heeft gekweten van de op haar rustende inspanningsverplichting om medewerking te verlenen aan haar terugkeer naar Somalië. Eiseres heeft, met hulp van de Verening Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), getracht om, ter verkrijging van een Somalisch reisdocument, contact op te nemen met de Somalische vertegenwoordiging in België; deze vertegenwoordiging bleek echter niet meer als zodanig te functioneren. Ook heeft eiseres contact opgenomen met het IOM. Deze organisatie heeft aangegeven dat zij eiseres niet behulpzaam kan zijn bij haar terugkeer naar Somalië, zolang zij niet beschikt over een Somalisch reisdocument. Tevens heeft eiseres contact opgenomen met diverse in Nederland gevestigde zelfhulporganisaties van Somaliërs, die haar evenwel ook niet behulpzaam konden zijn bij het verkrijgen van een reisdocument. Eiseres heeft geen contact kunnen opnemen met de Somalische consulaire vertegenwoordigingen in Italië en bij de Verenigde Naties in Genève, teneinde aldaar een reisdocument aan te vragen; eiseres kan niet zonder reisdocument naar Zwitserland dan wel Italië reizen en zij beschikt verder ook niet over de adressen van deze vertegenwoordigingen.
Eiseres wijst er voorts op dat zij 57 jaar oud en medische klachten heeft. Ook om deze redenen had verweerder niet in redelijkheid kunnen komen tot beëindiging van de verstrekkingen op grond van de Rva 1997.
3 Overwegingen
3.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3 Wet COA. De Regeling verstrekkingen asielzoekers 1997 (Rva 1997) strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COA.
Bij de beoordeling of de verstrekkingen aan een uitgeprocedeerde asielzoeker, van wie de verstrekkingen niet van rechtswege zijn beëindigd, worden voortgezet wordt het zogeheten ‘herzien stappenplan beëindigen opvangvoorzieningen ongedocumenteerde asielzoekers’ (Stcrt. 1999, nr. 53, pag. 24; hierna: het stappenplan) gevolgd. Volgens dat plan worden de verstrekkingen beëindigd, indien de betrokken vreemdeling niet voldoende meewerkt aan het verkrijgen van een vervangend reisdocument.
3.2 De rechtbank is, marginaal toetsend, van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van een Somalisch reisdocument, ten behoeve van haar terugkeer naar Somalië. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres diverse pogingen heeft ondernomen om in het bezit te komen van een Somalisch reisdocument. Zo heeft eiseres contact opgenomen met het IOM en met diverse Somalische zelfhulporganisaties, die haar geen van allen behulpzaam konden zijn bij het verkrijgen van een Somalisch reisdocument. Verder heeft zij getracht om contact op te nemen met de Somalische vertegenwoordiging in Brussel, welke evenwel gesloten bleek te zijn. Namens eiseres is verklaard dat zij geen contact heeft kunnen opnemen met de Somalische consulaire vertegenwoordigingen in Genève en in Rome, omdat zij niet over het adres van deze vertegenwoordigingen beschikte en omdat de in Nederland gevestigde organisaties waar zij navraag heeft gedaan ook niet bekend waren met deze adressen. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat deze adressen ook bij verweerder niet bekend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op deze grond op het standpunt kunnen stellen dat eiseres onvoldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van een Somalisch reisdocument; zolang het adres van deze Somalische consulaire vertegenwoordigingen in het buitenland ook bij verweerder niet bekend is, kan verweerder niet in redelijkheid van eiseres verlangen dat zij zich hiertoe wendt.
De rechtbank acht voorts de verklaring van eiseres dat zij geen contact heeft kunnen opnemen met familieleden in haar land van herkomst, omdat zij niet weet waar haar familieleden verblijven aanvaardbaar, zodat verweerder de omstandigheid dat eiseres geen contact met hen heeft opgenomen niet in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
De rechtbank overweegt voorts dat de Staatssecretaris van Justitie op 15 mei 2002, welk tijdstip gelegen is voor het tot stand komen van de onderhavige beschikking, nieuw beleid heeft geformuleerd inzake de wijze waarop wordt omgegaan met het paspoortvereiste in zaken van Somaliërs die in aanmerking wensen te komen voor een verblijfsvergunning regulier. De rechtbank stelt vast dat in voornoemde beleidsregel (TBV 2002/18) onder meer het volgende wordt overwogen:
Er is in Somalië geen internationaal erkend centraal gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, door Nederland niet erkend.
Inmiddels is in een aanmerkelijk aantal Somalische zaken aangetoond dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, op grond waarvan op individuele gronden vrijstelling van het zogenoemde paspoortvereiste is verleend.
Om uniformiteit in de uitvoering te waarborgen, wordt ten aanzien van onderdanen van Somalië in het algemeen gesteld dat zij geacht worden te hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, een en ander in de zin van de artikelen 3.19, 3.72 en 3.83 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De rechtbank stelt, gelet op de toelichting op bovenvermelde beleidswijziging, vast dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, in reguliere zaken heeft aanvaard dat in een aanmerkelijk aantal zaken is aangetoond dat de desbetreffende Somaliërs niet door de Somalische overheid in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig Somalisch reisdocument. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd waarom zulks anders zou zijn in het geval van terugkeer van Somaliërs naar hun land van herkomst.
De rechtbank is, al hetgeen hiervoor is overwogen in onderlinge samenhang beschouwend, van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiseres zich niet alle inspanningen heeft getroost die in dit verband van haar mochten worden verwacht.
3.3 Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
3.4 Gelet op het hiervoor overwogene bestaat aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar beroep. Deze kosten worden begroot op 644,- euro, als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien eiseres procedeert op basis van een door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven toevoeging, dient betaling plaats te vinden door de griffier van de rechtbank.
5. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op 644, euro, te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Leeuwen in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 12 november 2002