RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/44414/BEPTDN GR
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 0103.23.2078,
eiser;
gemachtigde: mr. R.P.M. Heijkamp, advocaat te Ede,
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. IJzendoorn , ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 24 maart 2001 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 9 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij brief van 6 september 2001 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 25 juli 2002 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer. Eiser komt uit Centraal Irak, uit Karbala. Begin jaren negentig waren mensen in Irak tegen de autoriteiten in opstand gekomen en werd de stad Karbala door de opstandelingen ingenomen. De regering reageerde met militair geweld waardoor inwoners van de stad probeerden te vluchten. De vluchters werden beschoten vanuit de lucht. Eisers moeder en broer kwamen daarbij om. Vervolgens nam het Iraakse leger Karbala in en kreeg de burgerbevolking te maken met vervolgoperaties die lang duurden. Personen die te maken hadden met de opstand of daarvan verdacht werden, werden gearresteerd, eiser ook. Omdat zijn moeder en broer waren omgekomen tijdens de opstand, werden zij verdacht van betrokkenheid daarbij, waarmee ook eiser verdachte was. Van 10 oktober 1991 tot 15 april 1992 is eiser vastgehouden, regelmatig hardhandig verhoord en zodanig mishandeld en gemarteld dat hij na vrijlating een langere periode niet kon werken omdat hij niet langer dan een half uur kon staan. De mishandelingen bestonden uit het toedienen van elektrische schokken, het uitdrukken van brandende sigarettenpeuken op het lichaam van eiser, het verwonden van eiser en vervolgens aanbrengen van een bijtende chemische stof in die wond, urenlange ophanging aan de voeten, inbrengen van glazen voorwerpen in de anus en zweepslagen, terwijl hem steeds werd gevraagd of hij had deelgenomen aan de opstand en werd geboden de namen van andere opstandelingen te noemen.
Eiser is vervolgens een periode met rust gelaten totdat de directeur van de veiligheidsdienst van Karbala was vermoord in oktober 2000. Een paar dagen na die moord werden ongeveer honderdvijftig mensen gearresteerd in verband daarmee, ook eiser. Na deze arrestatie werd eiser bij de verhoren telkens gevraagd wat hij te maken had met de moord op de directeur. Eiser was in voorarrest tot 28 december 2000 en zou, naar hij begrepen heeft, net als de andere arrestanten geëxecuteerd worden. Eiser werd echter door zijn oom, bij wie hij in huis woonde, vrijgekocht en is met behulp van deze oom ontsnapt en gevlucht.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser naar het oordeel van verweerder niet voldoet aan de vereisten voor vluchtelingschap, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, er geen aanwijzingen zijn voor dermate traumatische ervaringen - verband houdend met de reden van vertrek – dat van eiser in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar zijn land van herkomst en omdat verweerder van oordeel is dat terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie daar niet van bijzondere hardheid is. Verweerder overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft geen reis-, identiteits- of andere papieren overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. Hiermee is de oprechtheid van zijn asielrelaas op voorhand aangetast en wordt tevens afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid ervan. Eiser is naar eigen zeggen niet politiek, religieus of maatschappelijk actief geweest. De gebeurtenissen rond en de nasleep van de volksopstand in Karbala in 1991 zijn voor eiser kennelijk geen aanleiding geweest om zijn land te verlaten, terwijl eiser van april 1992 tot oktober 2000 door de autoriteiten ongemoeid is gelaten, een aanwijzing dat eiser niet werd vervolgd in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft niet bevestigd kunnen krijgen of de aanslag op de directeur van de veiligheidsdienst in Karbala en de arrestatie van 150 personen daarna daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, maar acht in dit kader van belang dat eiser naar zijn eigen verklaring slechts één van hondervijftig arrestanten was. Bovendien heeft eiser, naar blijkt uit het ambtsbericht Noord-Irak van de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 april 2001, een verblijfsalternatief in Noord-Irak.
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat wel degelijk aannemelijk is dat de autoriteiten van zijn land actief naar hem op zoek zijn. Algemeen bekend is dat de Centraal-Iraakse autoriteiten de opstand in 1991 hebben neergeslagen en dat de deelnemers aan deze opstand en hun familieleden sindsdien in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Eiser verwijst hierbij naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 april 2001 dat bevestigt dat Iraakse veiligheidsdiensten altijd aandacht hebben gehad voor deelnemers aan deze opstand. Het ambtsbericht meldt tevens dat niet kan worden uitgesloten dat inmiddels volwassen kinderen van deelnemers aan de opstand nu in de aandacht staan van veiligheidsdiensten. Het feit dat er na de aanslag op de directeur van de veiligheidsdienst van Karbala hondervijftig personen werden gearresteerd, duidt juist op gerichte aandacht van de autoriteiten. Karbala is een grote stad, hondervijftig arrestanten is daar niet veel. Bovendien liepen bij de tweede arrestatie van eiser, die plaatsvond tijdens zijn werk, de autoriteiten rechtstreeks naar eiser en arresteerden hem direct.
4.1 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan – voor zover relevant – op grond van artikel 29 VW 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan foltering, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van de Minister van Justitie op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de Minister van Justitie van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Irak zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Eiser zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin.
4.4 Op grond van artikel 31, tweede lid, Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoel in artikel 28 Vw 2000 onder meer betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel ander bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van documenten waarmee eiser zijn identiteit kan aantonen aan hem is toe te rekenen. Eiser had zich kunnen realiseren dat betreffende documenten van essentieel belang zouden zijn voor de Nederlandse autoriteiten waarvan hij bescherming verlangt. Gelet op dit belang is zijn verklaring voor het niet aanwezig hebben van betreffende documenten bij inreis in Nederland onvoldoende. Bovendien is er niet gebleken van enig objectief beletsel om alsnog documenten op te laten sturen door familie, te meer nu eiser zelf bij het eerste gehoor reeds heeft aangegeven dit te willen.
Ten aanzien van de reisweg verwijt verweerder eiser dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van de reisroute. Verweerder verwijt eiser met name dat hij niets weet over de gevolgde route van Istanbul naar Nederland. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen en overweegt dienaangaande als volgt. Eiser heeft ten aanzien van de reis van Irak naar Istanbul zo gedetailleerd mogelijk verklaard. Dit deel van de reis heeft hij ook in open voertuigen doorgebracht. De reis van Istanbul naar Nederland heeft eiser volgens zijn verklaring doorgebracht in een afgesloten vrachtwagen. Gelet hierop kan van eiser niet verwacht worden dat hij gedetailleerd de gevolgde route beschrijft.
Het ontbreken van de identiteitsdocumenten kan gelet op vaste jurisprudentie afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Het relaas dient echter wel inhoudelijk te worden beoordeeld.
4.5 Allereerst merkt de rechtbank op dat eisers asielrelaas innerlijk consistent is.
Hoewel verweerder eiser het ontbreken van identiteitspapieren tegenwerpt, is dit voor hem gelet op zijn besluit geen reden om te twijfelen aan de afkomst en identiteit van eiser, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
Verweerder betwist de detentie van eiser in 1991, hetgeen daaraan voorafgegaan is en de ervaringen van eiser gedurende de detentie niet. Eiser heeft gedetailleerd verklaard over de hem tijdens deze detentie toegebrachte verwondingen en de nog steeds zichtbare lidtekens hiervan. Hij heeft bovendien aangeboden om deze lidtekens te laten onderzoeken. Verweerder heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Verondersteld mag derhalve worden dat verweerder van de juistheid van gestelde detentie en de gestelde martelingen uitgaat, zodat ook de rechtbank van de juistheid hiervan uitgaat.
In het voornemen tot het bestreden besluit verwijt verweerder eiser dat hij zijn arrestatie in oktober 2000 niet nader heeft onderbouwd met bescheiden waaruit blijkt dat eiser gezocht wordt door de Iraakse autoriteiten. In het vervolg gaat verweerder, gelet op zijn uitlatingen, uit van deze arrestatie. Voor zover het de bedoeling van verweerder is het in het voornemen ingenomen standpunt te handhaven, wordt door de rechtbank als volgt overwogen. Uit de beschikbare gegevens met betrekking tot Irak blijkt dat de Iraakse autoriteiten niet de gewoonte hebben arrestatiebevelen te overhandigen. Gelet hierop kan van eiser in redelijkheid niet verlangd worden dat hij een bewijs van zijn arrestatie over legt.
Verweerder stelt ter zitting voorts dat hij aanneemt dat de door eiser gestelde moord op een directeur van de plaatselijke inlichtingendienst heeft plaatsgevonden en dat eiser naar aanleiding hiervan is gearresteerd. Verweerder kwalificeert deze moord echter als een commuun delict, zodat eiser als gevolg hiervan geen gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin kan hebben. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen, nu de functie van directeur van de inlichtingendienst zodanig verweven is met de Iraakse politiek zodat de moord op een dergelijk figuur naar haar oordeel politiek getint moet worden geacht.
Anders dan verweerder acht de rechtbank een link tussen de eerste detentie en de latere arrestatie waarschijnlijk. Eiser is in verband met betrokkenheid bij de Intifada van hemzelf dan wel zijn moeder en broer gedetineerd geweest in 1991. Op basis van de beschikbare informatie uit het Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse zaken van 9 april 2001 blijkt dat niet kan worden uitgesloten dat volwassen kinderen van deelnemers aan de intifada nu nog steeds in de negatieve belangstelling staan van de Iraakse autoriteiten. Voorts blijkt uit genoemd ambtsbericht dat slechts een geringe mate van verdenking nodig is voor het tot een arrestatie komt.
Dat de arrestatie van eiser volledig willekeurig is geweest acht de rechtbank niet aannemelijk omdat eiser op zijn werkadres is gearresteerd als enige van de aanwezigen. Bovendien zijn er in totaal slechts 150 mensen gearresteerd op een inwonerstal van 3.000.000. Dit duidt op een gerichte actie.
Verweerder heeft voorts gesteld dat het onaannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Iraakse autoriteiten, omdat hij zo eenvoudig is ontsnapt, nog enige tijd in Bagdad heeft verbleven voordat hij het land verliet en op eenvoudige wijze door Irak heeft kunnen reizen, gelet op de strenge controles. Ingaande op dit laatste merkt de rechtbank op dat eiser slechts binnen het gebied dat is aangeduid met Centraal Irak heeft gereisd en dat uit de beschikbare informatie in eerdergenoemd ambtsbericht van april 2001 blijkt dat de controle op voertuigen die binnen dit gebied reizen minimaal was. Voorts heeft eiser aangegeven dat hij vervoerd werd door zijn oom die lid was van de Ba’athpartij en niet in de bijzondere belangstelling van de autoriteiten stond. Ten aanzien van zijn zus heeft hij verklaard dat deze getrouwd was met een politieagent die uit hoofde van zijn functie in staat was om eiser te beschermen gedurende de periode dat hij bij zijn zus verbleef, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt.
Al hetgeen hiervoor vermeld is tezamen brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich zondere nadere motivering in redelijkheid niet heeft kunnen stellen op het standpunt dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft gegronde vrees voor vervolging te hebben.
4.6 Verweerder heeft – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – zich evenmin kunnen stellen op het standpunt dat eiser geen gegronde reden heeft aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.7 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
4.8 Gelet op hetgeen de rechtbank uit de stukken en ambtshalve omtrent de situatie in Irak bekend is, acht zij het niet uitgesloten dat eiser in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. Er zijn dan ook geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid Awb.
4.9 De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten
De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2001, voor zover dit betreft het afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die de kosten aan de griffier dient te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 18 oktober 2002