ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2797

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/84697, 02/84699 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Sierraleoonse vreemdeling met een verleden van slavernij in Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vreemdeling van Sierraleoonse afkomst, die op vijfjarige leeftijd Sierra Leone had verlaten en sindsdien in Nigeria als slaaf had geleefd. De vreemdeling, aangeduid als verzoeker, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van asiel. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 aan verzoeker kon tegenwerpen. Dit artikel stelt dat een vreemdeling geen reis- of identiteitspapieren kan overleggen, tenzij hij aannemelijk kan maken dat het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het ontbreken van documenten aan verzoeker kon worden toegerekend, gezien zijn achtergrond en de omstandigheden waaronder hij had geleefd.

De rechtbank merkte op dat verzoeker zowel een authentiek als een vals Nigeriaans paspoort had overgelegd, wat aanknopingspunten bood voor zijn verblijf in Nigeria in plaats van Sierra Leone. De geestelijke gesteldheid van verzoeker werd ook in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat zijn lage begripsniveau en de omstandigheden van zijn verleden invloed hadden op zijn vermogen om adequaat te reageren op vragen over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet binnen de AC-procedure had kunnen worden afgewezen, en dat er nader onderzoek nodig was om de zaak goed te kunnen beoordelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en droeg deze op een nieuw besluit te nemen, waarbij de specifieke omstandigheden van verzoeker in acht moesten worden genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 966,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/84697 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/84699 VRONTN (beroep)
IND-nr.: 0211.04.4105
inzake: A, geboren op [...] 1983, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in Grenshospitium De Weg te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Verweij, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 7 november 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 8 november 2002, aangevuld bij brief van 21 november 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 8 november 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.P. Quartey als tolk in de Pidgin taal.
II. VASTSTELLING VAN DE FEITEN
1. Verzoeker stelt dat hij de Sierraleoonse nationaliteit bezit en afkomstig is uit Kano, Nigeria. Hij heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Verzoeker stelt te zijn geboren te Agonwagbe in Sierra Leone. Verzoekers ouders zijn gestorven toen hij vijf jaar was. Verzoeker is vervolgens door zijn oom meegenomen naar Kano in Nigeria en is daar overgedragen aan een man, B. Verzoeker heeft ongeveer vijftien jaar als slaaf voor B op het land gewerkt. Op een dag kreeg verzoeker van B mooie kleding en werd hij meegenomen naar Kano. Daar werd verzoeker overgedragen aan twee andere mannen die hem meenamen naar een kamer. In die kamer zag verzoeker drie vastgebonden mannen en uit de mond van deze mannen kwam geld. Verzoeker schrok hiervan en viel flauw. Verzoeker kan zich vervolgens niks meer herinneren, behalve dat hij buiten Kano aan de kant van de weg werd achtergelaten. Verzoeker kwam daar een man tegen, nadat verzoeker hem verteld had wat er was gebeurd, heeft deze man, genaamd C, hem geholpen om Nigeria te verlaten.
2. In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor heeft mr. Vellenga-van Nieuwkerk het volgende aangegeven: ‘'Cliënt is analfabeet en heeft bovendien nauwelijks opvoeding genoten. Hij is als vijfjarige als slaaf verkocht en is sindsdien tegen zijn wil als lijfeigene in dienst geweest van B, die hem (buiten de stad) op het land liet werken. Hierdoor heeft hij ook nauwelijks de gelegenheid gehad zichzelf iets te leren. Het begripsniveau van verzoeker is bijzonder laag. Ik durf wel te stellen dat ik dit nog niet eerder in het aanmeldcentrum (AC) ben tegengekomen'.’ De conclusie van mr. Vellenga-van Nieuwkerk was dat de gesteldheid van verzoeker zich verzet tegen het afdoen van zijn asielaanvraag binnen het AC.
3. In de zienswijze heeft verzoekers gemachtigde, mr. Hoftijzer, het volgende aangegeven: ‘Na de nabespreking die ik zojuist met cliënt heb gevoerd, is mijn conclusie dat mr. Vellenga het juist heeft gezien. Ik heb een bijzonder moeizaam gesprek gevoerd, dat alleen enige inhoud kreeg als we het hadden over bijvoorbeeld het vliegtuig (…) of het drinken van coca cola (…). Inderdaad A heeft een bijzonder laag begripsniveau - hij is mogelijk geestelijk gestoord, maar in ieder geval niet volledig ontwikkeld. Eigenlijk dus een nog een kind - kind gebleven na zijn vijfde levensjaar misschien.’
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het AC afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Daartoe voert verweerder het volgende aan. Verzoeker beschikt niet over documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit of reisroute en heeft daarvoor geen verschoonbare reden opgegeven. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Voorts acht verweerder verzoekers asielrelaas op zichzelf ongeloofwaardig. Verzoeker heeft niet geloofwaardig gemaakt dat hij de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Verzoeker spreekt geen enkel woord Kissy, terwijl hij deze taal tot vijfjarige leeftijd altijd met zijn ouders sprak. Verzoekers kennis met betrekking tot zijn gestelde land van herkomst is ronduit slecht. Verzoekers uitleg voor het geconstateerde gebrek - ongeschoold en op vijfjarige leeftijd Sierra Leone verlaten - kan niet worden aangemerkt als een verschoonbare reden. Het niveau van de gestelde vragen is immers niet van dien aard dat verzoeker deze niet zou hebben kunnen beantwoorden. Hierbij is in aanmerking genomen dat verzoeker niet uitgesloten is geweest van contacten met andere mensen en dat deze informatie mondeling overdraagbaar is. Dat verzoeker een bijzonder laag ontwikkelingsniveau heeft, mogelijk geestelijk gestoord is, leidt niet tot een ander oordeel. Dat niet zou blijken van een bijzondere benadering tijdens het nader gehoor, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt van belang geacht dat de aanwezige medewerker van Vluchtelingenwerk desgevraagd geen op- of aanmerkingen heeft gehad naar aanleiding van het gehoor. Nu niet geloofwaardig is dat verzoeker afkomstig is uit Sierra Leone kan evenmin geloof worden gehecht aan de door hem afgelegde verklaringen over zijn problemen aldaar. De gestelde problemen in Nigeria kunnen, gelet op het feit dat verzoeker expliciet heeft verklaard niet de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten, geen aanleiding vormen voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000.
2. In de zienswijze, het verzoekschrift en ter zitting heeft verzoekers gemachtigde aangevoerd dat verzoekers zaak, met name omdat zijn begripsniveau zo laag is, niet voldoet aan de criteria voor afdoening in het AC, zoals vermeld in C3/12.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Verwezen wordt naar paragraaf 206 tot en met 212 van het UNHCR Handbook, waarin speciale aandacht wordt besteed aan geestelijk gestoorde asielzoekers. Verweerder heeft ten onrechte de AC-procedure doorgezet en ten onrechte nagelaten advies in te winnen bij een medisch of psychologisch expert. Voorts heeft verweerder ten onrechte artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen. Hoewel juist is dat verzoeker niet beschikt over identiteits- en nationaliteitsdocumenten, kan dat niet aan hem worden toegerekend. Ervan uitgaande dat verzoeker op zeer jonge leeftijd is verkocht als slaaf, kan niet van hem verwacht worden dat hij de beschikking had over identiteitsdocumenten. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van juli 2002 inzake Sierra Leone blijkt dat er sinds augustus 2000 een nieuwe systeem is ter verkrijging van een identiteitskaart. Minderjarigen jonger dan zestien jaar kunnen niet zelfstandig een paspoort aanvragen. Aan minderjarigen van zestien jaar of ouder kan een identiteitskaart worden uitgereikt. Jongere kinderen hebben dus niet zo’n kaart en verzoeker verliet Sierra Leone op vijfjarige leeftijd. In deze situatie mocht verweerder in redelijkheid niet aan verzoeker de eis stellen dat hij bij zijn inreis in Nederland en bij zijn asielaanvraag al de beschikking had over een Sierraleoons identiteitsdocument. Overigens heeft verzoeker de enige documenten die hij wel in bezit had - vals paspoort, boarding card en ticket - aan verweerder overgelegd. Ten aanzien van verzoekers lage begripsniveau wordt verwezen naar paragraaf 196 van het UNHCR Handbook. Verweerder had op grond van artikel 3:2 van de Awb een verdergaand onderzoek moeten doen in plaats van verzoeker te behandelen als een standaard pseudo Sierraleonees. Verweerder heeft in de bestreden beschikking onvoldoende acht geslagen op de specifieke omstandigheden en achtergronden van verzoeker en heeft het ontbreken van documenten ten onrechte gebruikt om twijfel op te roepen over de aannemelijkheid en geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas. Voorts kan niet tegengeworpen worden dat verzoeker te weinig informatie kon geven over zijn land van herkomst. Verweerder heeft bij het stellen van kennisvragen geen rekening gehouden met de persoonlijke achtergrond van verzoeker, die ongeschoold is en vijftien jaar een slavenbestaan heeft geleid. Verder blijkt uit het Country Report on Human Rights Practices van het US State Department 2001 over Nigeria dat het in Nigeria op grote schaal voorkomt dat kinderen als slaaf worden gehouden, zodat dit gedeelte van verzoekers relaas heel goed aannemelijk kan worden geacht. Het is dan ook de vraag of dit geen behandeling is in strijd met artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft dan ook ten onrechte nagelaten om een inschatting te maken van de risico’s die verzoeker loopt bij terugkeer naar Sierra Leone en derhalve ten onrechte aangenomen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Niet kan met zekerheid worden uitgesloten dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 grond biedt voor toelating.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Verweerder heeft allereerst dit artikellid aan verzoeker tegengeworpen.
Met betrekking tot de vraag of het niet overleggen van identiteitspapieren aan verzoeker is toe te rekenen, overweegt de rechtbank als volgt.
5. Verweerder verwacht van verzoeker dat hij identiteitspapieren uit Sierra Leone overlegt. Verzoeker zelf heeft echter verklaard al op vijfjarige leeftijd Sierra Leone te hebben verlaten en sedertdien in Nigeria te hebben verbleven in een toestand van slavernij. Onder die omstandigheden kan verweerder niet zonder in te gaan op deze stellingen van verzoeker concluderen dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan de orde is. De rechtbank merkt daarbij nog op, dat verweerder ook niet heeft gemotiveerd waarom deze mededelingen van verzoeker voor de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 irrelevant zijn. Voorts heeft verzoekers gemachtigde van meet af aan gemotiveerd en geadstrueerd dat het ontbreken van identiteitspapieren niet aan verzoeker toerekenbaar is, omdat verzoeker zodanig kort in Sierra Leone heeft gewoond dat hij geen identiteitspapieren kon hebben.
Verweerder is evenmin ingegaan op de omstandigheid dat verzoeker zowel een authentiek als een vals Nigeriaans paspoort heeft overgelegd (elementen die, te samen met het gestelde langdurige verblijf in Nigeria, aanknopingspunten zouden kunnen vormen voor een Nigeriaanse nationaliteit).
Daarbij komt dat verzoeker ook ter zitting imponeert op een wijze zoals hiervoor onder II.2 en II.3 is geschetst, waardoor de vraag naar de toerekenbaarheid van het ontbreken van documenten met extra scherpte naar voren komt.
6. Hetgeen onder IV.5 is overwogen, behoeft niet (zonder meer) tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 c.q. artikel 3:46 van de Awb te leiden. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van verzoeker gegeven. Verweerder heeft volstaan met de overweging dat toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet aan de orde is, omdat verzoeker expliciet heeft verklaard niet de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Problemen die zijn ondervonden buiten het - beweerde - land van herkomst zijn niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, aldus verweerder in het bestreden besluit. Deze motivering kan, wat daarvan ook overigens zij, geen grond bieden voor het achterwege laten van een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas in het kader van de in geschil zijnde onderdelen b en c van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. De positie die het element nationaliteit inneemt in het Vluchtelingenverdrag is immers niet te vergelijken met die in het EVRM of onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Waar verweerder geen andere grond heeft aangevoerd om af te zien van een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas, is het bestreden besluit (ook) met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb in strijd.
7. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat verweerder in dit geval de aanvraag niet binnen het AC heeft kunnen afwijzen.
8. Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd worden wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Een en ander brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
9. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer 02/84699 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 5 november 2002;
in de zaak geregistreerd onder nummer 02/84697 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2002 door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Zoetmulder, griffier.
Afschrift verzonden op: 27 november 2002
Conc.: HT/AZ
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.