RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummers: Awb 01/65452 en Awb 01/67441
Datum uitspraak: 12 december 2002
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1962,
eiser,
en zijn echtgenote
B
geboren op [...] 1967,
eiseres,
beiden van Georgische nationaliteit,
gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Visser, werkzaam bij de IND.
Op 7 augustus 1997 hebben eisers aanvragen ingediend om verlening van vergunningen tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser heeft zijn aanvraag mede ingediend ten behoeve van de minderjarige kinderen C, geboren op [...] 1989 en D, geboren op [...] 1990. Bij afzonderlijke besluiten van 21 november 1997 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Deze besluiten zijn op 6 januari 1998 aan eisers bekendgemaakt.
Eisers hebben daartegen bij brieven van 7 januari 1998 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 14 november 2001 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 november 2001 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 22 november 2002, waar eisers en hun gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2.1 Aan de orde is de vraag of de besluiten van 14 november 2001 in rechte stand kunnen houden.
2.2 Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eisers en hun twee kinderen zijn sinds 2 mei 1994 in Nederland. Op 3 april 1995 hebben zij aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen ingediend. De aanvragen zijn niet ingewilligd en de hierop volgende procedures zijn geëindigd bij uitspraak van deze rechtbank van 11 april 1997, waarbij het beroep ongegrond is verklaard.
Op 7 augustus 1997 hebben eisers aanvragen ingediend om verlening van vergunningen tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Op 21 november 1997 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Op 7 januari 1998 hebben eisers bezwaarschriften en verzoeken om voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft de bezwaren in eerste instantie bij besluiten van 25 november 1998 kennelijk ongegrond verklaard vanwege het ontbreken van geldige nationale paspoorten. Op 25 november 1998 heeft verweerder eisers naar aanleiding van een advies van het Bureau Vreemdelingen Advisering, thans het Bureau Medische Advisering (BMA), van 8 september 1998 uitstel van vertrek verleend vanwege de gezondheidstoestand van eiser en zijn zoon C.
Op 16 december 1998 hebben eisers beroep ingesteld. Namens verweerder is de gemachtigde van eisers op 1 april 1999 medegedeeld dat de besluiten op de bezwaarschriften ingetrokken zouden worden en dat aan eisers een nieuwe termijn zou worden gegund om in het bezit te komen van geldige nationale paspoorten. Daarop hebben eisers de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening op 6 april 1999 ingetrokken. Op 1 december 2000 heeft de gemachtigde van eisers afschriften van de paspoorten overgelegd.
Bij brief van 10 oktober 2001 heeft verweerder de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld een beperking bekend te maken zoals neergelegd in artikel 3.4 Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en in Hoofdstuk B1/2.1.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. In een schriftelijke reactie van 11 oktober 2001 heeft de gemachtigde laten weten de aanvraag op humanitaire gronden te handhaven. Subsidiair heeft de gemachtigde ‘medische behandeling’ als beperking aangegeven.
Op 14 november 2001 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en op basis van een (geactualiseerd) advies van het BMA van 5 en 27 september 2001 het uitstel van vertrek opgeheven. Eisers hebben op 16 november 2001 beroep ingesteld. Op 5 december 2001 hebben eisers opnieuw verzoeken om voorlopige voorziening ingediend.
2.3 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.4 Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.5 In artikel 3.4 eerste lid, onder a t/m y van het Vb 2000 zijn beperkingen opgenomen waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, kan worden verleend. In artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 is bepaald dat Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, kan verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het door eisers gevraagde verblijfsdoel ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ gezien het bepaalde in artikel 3.4 van het Vb 2000 niet (langer) aan de verblijfsvergunning kan worden verbonden en dat het aan hen is aan te geven onder welke beperking zoals genoemd in artikel 3.4 Vb zij verblijf wensen. Volgens verweerder is het niet mogelijk de aanvragen te toetsen aan het door eisers gevraagde verblijfsdoel, omdat eisers hebben verzuimd een beperking als bedoeld in voornoemd artikel te formuleren.
Voorts is het volgens verweerder slechts mogelijk per aanvraag één beperking te formuleren. Verweerder stelt om die reden niet toe te komen aan toetsing aan de voorwaarden voor verlening van de door eisers subsidiair geformuleerde beperking ‘medische behandeling’.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de besluiten op dit punt onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.8 De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerder, zeker nu de aanvragen reeds op 7 augustus 1997 zijn ingediend, in redelijkheid niet van eisers kon vergen een in de op 1 april 2001 in werking getreden Vw 2000 neergelegde beperking aan hun aanvraag te verbinden. Voor verweerders stellingname op dit punt is geen wettelijke basis te vinden. Verweerder had de aanvragen van eisers moeten toetsen aan de beperkingen zoals neergelegd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000, dan wel moeten bezien of er aanleiding was om gebruik te maken van zijn in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid om de vergunning onder een andere beperking te verlenen. De rechtbank verwijst in dit verband mede naar de uitspraak van zittingsplaats Alkmaar van 21 juni 2002, Awb-nummer 01/60243 (LJN-nummer AE6331, www.rechtspraak.nl) en de uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 11 juli 2002, Awb-nummer 01/53788 (LJN-nummer AE6570, www.rechtspraak.nl).
2.9 Voorts is de rechtbank met eisers van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid aan de door eisers subsidiair geformuleerde beperking voorbij heeft kunnen gaan. Het feit dat een te verlenen reguliere verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 14 Vw 2000 altijd verbonden is met een specifiek verblijfsdoel leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat het niet mogelijk is meer dan één mogelijke beperking aan de aanvraag voor een zodanige vergunning ten grondslag te leggen. Voor het door verweerder op dit punt ingenomen standpunt heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden in de toepasselijke wettelijke bepalingen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder er in de besluiten op bezwaar en in het verweerschrift ten onrechte vanuit is gegaan dat de subsidiaire beperking slechts van toepassing is op zoon C.
2.10 Gelet op vorenstaande worden de beroepen gegrond verklaard en zullen de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De overige grieven behoeven derhalve geen bespreking meer.
2.11 Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.12 De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb juncto artikel 8:84, vierde lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van €644,- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, zittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement DS547 Zutphen, onder vermelding van de in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummers.
Aldus gegeven door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2002 in tegenwoordigheid van drs. P.F. Lammers als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat gezien het bepaalde in artikel 120 van de Vw geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 17 december 2002