RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 01/45046 BEPTDN A S2
uitspraak: 12 december 2002
inzake: A
geboren op [...] 1979
verblijvende te B
van Sierraleoonse nationaliteit,
IND dossiernummer 0012.02.8026
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente.
Op 2 december 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 14 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 10 september 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 september 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is moslim, afkomstig uit Kambia, Sierra Leone en behoort tot de Mandingo bevolkingsgroep. Toen eiser 10 jaar oud was, heeft zijn vader hem naar Freetown gestuurd. In 1996 heeft zijn vader eiser vanwege de dreiging van rebellen gemaand naar Guinee te gaan. Eiser woonde in Guinee bij een vriend. Omdat alle vluchtelingen zich moesten inschrijven, heeft hij zich gemeld bij een vluchtelingenkamp, waar hij papieren kreeg. Op een gegeven moment kregen alle vluchtelingen uit Sierra Leone de verplichting het land te verlaten. Eiser is vervolgens opgepakt en na een dag vrijgelaten, toen bleek dat hij geen rebel was. Hij kreeg de opdracht Guinee zo spoedig mogelijk te verlaten. Eiser heeft zich bij het consulaat gemeld, waar hij enige tijd is gebleven. Daarna is hij naar de haven gegaan en ging aan boord van een boot. Met deze boot is eiser naar Nederland gereisd.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen documenten heeft overgelegd die de identiteit, nationaliteit en de reisroute kunnen vaststellen. De documenten die eiser wel heeft overgelegd, kunnen niet dienen tot vaststelling daarvan. Daarom is de oprechtheid en de geloofwaardigheid van het asielrelaas reeds bij voorbaat aangetast. Hierbij laat verweerder ook wegen dat eiser meerdere tegenstrijdige of ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder twijfelt op basis van de verklaringen van eiser aan de gestelde Sierraleoonse nationaliteit. Op grond van deze overwegingen komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw 2000.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij drie documenten heeft overgelegd. Bij twijfel ligt het op de weg van verweerder om onderzoek te doen naar de echtheid. Voorts stelt eiser dat hij uit Sierra Leone komt en dat hij dit voldoende aannemelijkheid heeft gemaakt. Zijn asielrelaas bevat geen tegenstrijdigheden. In het nader gehoor is onduidelijkheid weggenomen. Eiser dient te worden erkend als vluchteling. Overigens heeft hij bij terugkeer te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Ook komt eiser in aanmerking voor categoriale bescherming, nu aannemelijk is dat hij uit Sierra Leone afkomstig is.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sierra Leone zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten worden dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
Verweerder stelt zich in de bestreden beschikking op het standpunt dat door eiser geen documenten zijn overgelegd inzake zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Van de documenten die door eiser wel zijn overgelegd, te weten een identiteitsdocument van de UNHCR, voorzien van een pasfoto van eiser, en een tweetal documenten van het Sierraleoonse Rode Kruis, kan door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) de echtheid niet worden vastgesteld op grond waarvan verweerder deze documenten niet als voldoende aanmerkt. Voorts weet eiser naar verweerders oordeel onvoldoende van Kambia en Freetown, de plaatsen waar hij gedurende langere tijd heeft verbleven. Op grond hiervan acht verweerder het ongeloofwaardig dat eiser uit Sierra Leone afkomstig is.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij verweerders oordeel met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van eisers relaas en met name diens afkomst uit Sierra Leone heeft het ontbreken van documenten een belangrijke rol gespeeld. Hierbij heeft verweerder niet overwogen dat de documenten op zich niet geschikt of onvoldoende zouden zijn om de gestelde afkomst en nationaliteit en het relaas te onderbouwen maar doorslaggevend geacht dat de echtheid niet door de KMAR kon worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal van de KMAR blijkt evenwel niet dat de documenten vals zijn, maar blijkt slechts dat de KMAR niet tot een oordeel kan komen omdat er geen vergelijkingsmateriaal aanwezig is. Uit het dossier noch uit de bestreden beschikking blijkt dat verweerder enig nader onderzoek heeft ingesteld om op andere wijze een indicatie te krijgen met betrekking tot de echtheid van de overgelegde documenten. Naar het oordeel van de rechtbank had dat wel op verweerders weg gelegen nu het ging om documenten waarmee de vreemdeling in beginsel zijn identiteit aannemelijk kon maken en zijn asielrelaas kon onderbouwen. Het zonder meer buiten beschouwing laten van deze documenten, enkel en alleen omdat de KMAR niet over vergelijkingsmateriaal beschikte en niet tot een oordeel kon komen betreffende valsheid acht de rechtbank niet juist. Dit klemt temeer nu het voor verweerder niet onmogelijk lijkt om concrete informatie bij de UNHCR en/of het Rode Kruis te Sierra Leone te (doen) inwinnen.
Nu het ontbreken van informatie over de echtheid van de overgelegde documenten van doorslaggevend belang is geweest voor de inhoud van de bestreden beschikking is de beschikking naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat documenten als door eiser overgelegd, in het geheel niet door de UNHCR worden afgegeven en dat het document van de UNHCR dus vals is. Een en ander zou blijken uit een brief van de UNHCR, die verweerder ter zitting heeft willen inbrengen. Door eiser is geprotesteerd tegen het alsnog overleggen van deze brief ter zitting daar dit in strijd zou komen met de goede procesorde. Gezien het feit dat verweerder, zoals ter zitting werd meegedeeld reeds in februari 2000 over de bedoelde informatie en de brief van de UNHCR beschikte, had verweerder deze argumentatie en de betreffende brief eerder in kunnen en moeten brengen.
Op grond hiervan heeft de rechtbank de betreffende informatie niet bij haar oordeel betrokken noch heeft de rechtbank ingestemd met het alsnog overleggen van bedoelde brief.
De rechtbank vernietigt de bestreden beschikking op grond van het feit dat deze niet is genomen met de op grond van artikel 3:2 Awb in acht te nemen zorgvuldigheid.
Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in bovengenoemd besluit vastgesteld op € 644,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet voldoen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2002 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Dijkema als griffier.
Afschrift verzonden: 23 december 2002