ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2629

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/69244 BEPTDN A S2
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guinese vreemdeling met medische problemen en beroep op artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese vreemdeling, eiser, die terugkeer naar Guinee betwistte op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser, geboren in 1958, heeft gezondheidsproblemen en stelt dat hij in Guinee niet de benodigde medische behandeling kan krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende medische informatie heeft overgelegd die zijn ernstige medische problemen onderbouwt, hetgeen door de verweerder niet is weersproken. De rechtbank oordeelt dat de medische problematiek van eiser in de asielprocedure moet worden beoordeeld, ondanks dat de verweerder dit standpunt niet heeft ingenomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de verweerder vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op EUR 644,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de uitzetting van een zieke vreemdeling kan leiden tot een schending van artikel 3 EVRM, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en eerdere uitspraken van de Raad van State.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij medische omstandigheden een rol spelen. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de verweerder verplicht is om de medische situatie van de aanvrager serieus te overwegen in het kader van de asielprocedure. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en deugdelijke motivering van besluiten door de overheid, vooral in situaties waarin mensenrechten in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 01/69244 BEPTDN A S2
uitspraak: 6 december 2002
U I T S P R A A K
inzake: A
geboren op [...] 1958,
verblijvende te B,
van Guinese nationaliteit,
IND dossiernummer 0009.27.8156,
eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Straatman, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 27 september 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 14 december 2000, aan eiser uitgereikt op 28 december 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 januari 2001 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 27 november 2001, toegezonden op 28 november 2001, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 18 december 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 juli 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Standpunten van partijen
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is kort na de oprichting van de Union de Force Republicaine (UFR) in maart 1998, lid geworden van deze -legale- partij. Eiser werd administratief secretaris en hield als zodanig de planning van vergaderingen bij, deed de organisatie ervan en coördineerde politieke activiteiten van de partij. Tijdens een vergadering op 15 juni 1999 werden eiser en andere leden van de partij opgepakt. Eiser werd verhoord en gemarteld, de volgende dag is hij zonder voorwaarden vrijgelaten. Enkele maanden hierna is eiser, die leraar was op een school in C, overgeplaatst naar D. Daar werd eiser door de prefect te kennen gegeven dat voortzetting van zijn politieke activiteiten tot problemen zou leiden.
Op 15 mei 2000 werd eiser bij thuiskomst door zijn buurman aangesproken. Deze waarschuwde hem dat de politie de woning was binnengeweest en op zoek was naar eiser. Eiser is vervolgens ondergedoken. Twee dagen later hoorde eiser op de radio dat de politie op zoek was naar een aantal partijleden, waaronder eiser. Een vriend is vervolgens naar de woning van eiser gegaan. De woning bleek vernield te zijn. Eiser heeft enige tijd later Guinee per schip verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd aan de hand waarvan zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld. Evenmin heeft eiser documenten overgelegd aan de hand waarvan zijn reisroute kan worden vastgesteld, noch heeft eiser gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent de reis afgelegd. Bovendien heeft verweerder twijfel omtrent de juistheid van eisers asielrelaas, aangezien eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
Indien toch enige waarde aan eisers relaas moet worden toegekend vormt dit op zich onvoldoende aanleiding om eiser als vluchteling te erkennen. Eiser is immers na zijn arrestatie in 1999 zonder voorwaarden vrijgelaten en hij heeft hierna geen problemen meer ondervonden. Ten aanzien van eisers verklaring dat hij vanaf 15 mei 2000 opnieuw gezocht wordt door de autoriteiten is verweerder van oordeel dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd met concrete gegevens en grotendeels slechts gebaseerd is op de verklaringen van derden. Er is geen sprake van een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM. Eiser kan evenmin op andere gronden aanspraak maken op een verblijfsvergunning asiel.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de beslissing op bezwaar niet ingaat op de argumenten in het bezwaarschrift, waarin onder meer is aangegeven dat er geen sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Eiser is van mening dat de in bezwaar overgelegde identiteitskaart van de UFR aantoont dat eiser lid is van deze partij. Voorts is eiser van mening dat terugkeer naar Guinee strijdig zou zijn met artikel 3 EVRM. Eiser heeft in Nederland een hartaanval gehad en is hiervoor nog steeds onder behandeling. In Guinee zou eiser de benodigde medicatie moeten ontberen.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vw (oud) ingetrokken (art. 122 Vw 2000).
Ingevolge het bepaalde in artikel 118, tweede lid, Vw 2000 blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vw (oud) dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. De Vw 2000 voorziet niet in een expliciete regeling van overgangsrecht met betrekking tot het toepasselijke materieelrechtelijke rechtsregime voor de te nemen beslissing op bezwaar. Aangezien verweerder in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb,) tot een volledige heroverweging van het besluit in primo is overgegaan en daarbij, overeenkomstig vaste bestuursrechtelijke uitgangspunten, ook het nieuwe materiele recht heeft moeten toepassen tenzij dit ten nadele zou zijn van degene die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo, zal de hierboven genoemde toets materieelrechtelijk plaatsvinden aan de hand van de Vw 2000. Eerst na deze toetsing zal de rechtbank bezien of het rechtsregime zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag voor eiser als gunstiger valt aan te merken en in hoeverre verweerder toepassing had dienen te geven aan dat rechtsregime.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Guinee zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet aannemelijk geworden.
Ingevolge art 31, eerste lid Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontbreken van identiteitsdocumenten en nationaliteitsdocumenten toerekenbaar wordt geacht. Eiser is immers tot aan het vertrek uit het land van herkomst in het bezit geweest van zijn geboorteakte, identiteitskaart en partijkaart. Niet valt in te zien dat eiser deze niet bij zijn vertrek uit het land van herkomst heeft meegenomen. Eiser heeft weliswaar in beroep gesteld dat hij nog getracht heeft in het bezit van documenten te komen, dit zou evenwel mislukt zijn. Nu dit echter op geen enkele manier is onderbouwd heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van de documenten niet toerekenbaar zou zijn.
Verweerder heeft het relaas op enkele punten ongeloofwaardig geacht. Nu dit standpunt echter op generlei wijze tot afwijzing van de aanvragen heeft geleid, zal de rechtbank de dienaangaande aangevoerde bezwaren buiten beschouwing laten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten eiser niet als vluchteling te erkennen. Eiser is immers lid geweest van een legale partij. Na een -korte- detentie is eiser zonder voorwaarden vrijgelaten en heeft gedurende een jaar geen problemen meer ondervonden. Dat eiser nu door de autoriteiten zou worden gezocht heeft eiser enkel van derden vernomen. Terecht wordt hier door verweerder niet die waarde aan gehecht die eiser daaraan verbonden wenst te zien.
Eiser kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
Indien aannemelijk is dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 ontstaat aanspraak op een verblijfsvergunning.
Eiser heeft aangevoerd dat terugkeer naar Guinee strijdig zou zijn met artikel 3 EVRM. Eiser heeft gezondheidsproblemen en kan in Guinee niet de benodigde medische behandeling krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde medische problemen ex artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 in de onderhavige procedure meegewogen dienen te worden. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat hij onverkort vasthoudt aan diens eerder ingenomen standpunt. Verweerder stelt dat de medische problematiek in de huidige procedure niet voor behandeling in aanmerking komt. Eiser heeft een reguliere aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning op medische gronden. De beoordeling van de medische situatie zal in die procedure plaatsvinden.
De rechtbank kan verweerder in dit standpunt evenwel niet volgen. Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan de uitzetting van een zieke vreemdeling een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM zijn. Of dat het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt vast dat van de zijde van eiser voldoende medische informatie is overgelegd om aannemelijk te achten dat er sprake is van zeer ernstige medische problemen, hetgeen door verweerder niet is weersproken, welke mogelijk schending van 3 EVRM impliceren.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 28 december 2001, nr. 200105432/1, overweegt de rechtbank het volgende.
Behandeling van (onder meer) artikel 3 EVRM is neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder b Vw 2000. De Afdeling heeft in haar genoemde uitspraak overwogen dat "…...de wetgever ervoor gekozen (heeft) om een eventueel beroep op artikel 3 EVRM slechts te beoordelen in het kader van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000".
Verweerder is derhalve gehouden in de onderhavige procedure een standpunt in te nemen ten aanzien van artikel 3 EVRM. Nu verweerder zich in vorenbedoelde zin in het geheel niet heeft uitgelaten over de vraag of terugzending van eiser strijdig is met artikel 3 EVRM, ontbeert het besluit een deugdelijke motivering.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb.
Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het beroep is derhalve gegrond.
BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gegeven door mr. C.J.R. de Locht, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier op 6 december 2002.
Afschrift verzonden op: 06 december 2002