ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2397
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergunning tot verblijf op basis van TBV 1999/22 en de toepassing van artikel 4:84 Awb
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2002 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een vergunning tot verblijf (vtv) aan eiser, een Iraanse nationaliteit houder, op basis van het Tussentijds Bericht Vreemdelingen (TBV) 1999/22. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vtv, maar deze werd geweigerd vanwege een transactieaanbod dat hij had geaccepteerd in verband met een mishandeling gepleegd in 1995. Eiser heeft in bezwaar zijn individuele en persoonlijke situatie ingeroepen, wat door de rechtbank werd opgevat als een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de toepassing van het beleid ten aanzien van eiser geen onevenredige gevolgen had in verhouding tot de doelen van de beleidsregel.
De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had aangetoond dat de belangen van eiser niet tegen de beleidsdoelen afgewogen hoefden te worden, ondanks de bijzondere omstandigheden die eiser had aangevoerd, zoals de verlening van verblijfsvergunningen aan zijn echtgenote en kinderen. De rechtbank verwierp het standpunt van verweerder dat een belangenafweging niet aan de orde was, en concludeerde dat de weigering van de vtv niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld, en diende de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 109,- te vergoeden.