ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2377

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/74691, 02/74693 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ivoriaanse verzoekster in het kader van de situatie in Ivoorkust

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 oktober 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een verzoekster afkomstig uit Ivoorkust. De verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de onrustige situatie in haar land van herkomst, waarbij zij stelt dat zij vreest voor vervolging en onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De rechtbank heeft zich gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die een ruime beoordelingsmarge aan de verweerder toekent bij de beoordeling van de situatie in het land van herkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene situatie in Ivoorkust onrustig is, maar dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar persoonlijke situatie zodanig is dat zij in aanmerking komt voor bescherming. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Ivoorkust een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting van verzoekster te schorsen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 02/74691 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/74693 VRONTN (beroep)
IND-nr: 0209.26.4109
inzake: A, geboren op [...] 1974, van Ivoriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Spans, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 30 september 2002 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 september 2002 waarbij de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoekster achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 11 oktober 2002. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.D.W. Martens. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.W. Schellenbach-Pollet, tolk in de Franse taal.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoekster stelt dat zij de Ivoriaanse nationaliteit bezit en afkomstig is uit Abidjan in Ivoorkust. Als gevolg van de (poging tot) een staatsgreep, en de naar aanleiding daarvan opgelaaide burgeroorlog in haar land, zijn twee kinderen van verzoekster omgekomen. Zij vreest voor de algehele chaos die het land thans in zijn greep heeft.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoekster heeft geen documenten overgelegd ter staving van haar identiteit, nationaliteit en asielrelaas. Nu verzoekster wel in staat is gebleken identiteitsdocumenten betreffende haar schoonmoeder en overleden echtgenoot over te leggen wordt haar verklaring dat zij door de onlusten niet in staat zou zijn geweest eigen identiteitsdocumenten mee te nemen niet gevolgd. Dat verzoekster eerst na aanvang van het eerste gehoor heeft verklaard dat de eerder door haar opgegeven personalia niet juist zijn doet afbreuk aan de oprechtheid van haar aanvraag. Voorts heeft verzoekster zich niet als tegenstander van de Ivoriaanse autoriteiten geprofileerd. Zij is nooit lid of sympathisant geweest van een politieke partij of beweging in Ivoorkust. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar twee kinderen op 20 september 2002 zijn overleden als gevolg van de onlusten die zijn ontstaan na de poging tot staatsgreep. Haar verklaringen omtrent hun dood zijn vaag en inconsistent. Enerzijds heeft zij bij het eerste gehoor verklaard dat de kinderen zijn gedood door verdwaalde kogels, anderzijds heeft verzoekster bij het nader gehoor verklaard dat zij eigenlijk niet weet hoe de kinderen zijn omgekomen. Daarbij wekt het bevreemding dat verzoekster haar huis is ontvlucht en daarna nog enkele dagen in haar kapsalon heeft verbleven zonder te zijn nagegaan of haar kinderen daadwerkelijk zijn overleden. Voorts heeft verzoekster ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen gedood zijn en op welke wijze dit is gebeurd. Haar verklaringen hieromtrent berusten louter op eigen vermoedens. Verzoekster heeft verklaard dat zij Ivoorkust slechts vanwege de onlusten en de dreigende situatie na de poging tot staatsgreep heeft verlaten en dat er geen sprake is van specifiek op haar persoon gerichte negatieve aandacht. Gelet op al het bovenstaande is niet aannemelijk dat verzoekster in Ivoorkust gegronde reden heeft voor vervolging. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat zij bij terugkeer in Ivoorkust zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen, als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar kinderen als gevolg van de onlusten zijn omgekomen kan een beroep op het traumatabeleid niet slagen. Evenmin komt verzoekster in aanmerking voor toelating op één van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
3. In de gronden van het beroep en ter zitting heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Gelet op de nauwkeurige beschrijving van de recente gebeurtenissen in Ivoorkust bestaat geen twijfel omtrent haar nationaliteit. Verzoekster heeft zeer traumatische ervaringen en bevindt zich in een shocktoestand. Haar kan niet verweten worden dat zij, gelet op deze traumatische gebeurtenissen, niet een volledig consistent relaas naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft onvoldoende getoetst aan artikel 3 van het EVRM en heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de vraag of klemmende redenen van humanitaire aard nopen tot verblijfsaanvaarding. Ivoorkust bevindt zich thans in een situatie van oorlog. Meer dan 150.000 mensen zijn op de vlucht geslagen. Het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in Ivoorkust van juli 2001 is niet langer actueel. Het is onjuist dat er slechts in het noorden van het land wordt gevochten. Verzoekster is immers afkomstig uit Abidjan. De vraag is of er geen categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Ivoorkust dient te worden gevoerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient door de rechtbank te worden aangehouden tot voldoende duidelijkheid bestaat om de toestand in Ivoorkust te kunnen beoordelen.
4. Verweerder heeft ter zitting nog het volgende aangevoerd. Verweerder is bekend met de recente ontwikkelingen in Ivoorkust. Uit de informatie die verweerder ter beschikking staat en die mede afkomstig is van de Nederlandse autoriteiten in Ivoorkust kan worden opgemaakt dat de opstandelingen met name actief zijn in het noorden van het lande, geconcentreerd rond de steden Bouaké en Korhogo. Het regeringsleger is in gevecht met de opstandelingen. Er is evenwel geen sprake van dat in het gehele land een gewapend conflict wordt uitgevochten. Bepaalde delen van Ivoorkust worden veilig geacht. Niet gezegd kan worden dat de situatie in Ivoorkust zodanig is dat Ivorianen niet kunnen terugkeren naar de veilige gebieden. Evenmin is er sprake van een situatie in Ivoorkust die maakt dat gedwongen terugkeer in strijd is met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. De rechtbank begrijpt de stellingen van verzoekster aldus dat verzoekster van mening is dat verweerder haar relaas wel aannemelijk had moeten achten. De Minister heeft evenwel bij de vaststelling van de feiten en het op basis daarvan wegen van het asielrelaas een eigen beoordelingsruimte, zodat de rechtbank het standpunt van de Minister omtrent de aannemelijkheid van de stellingen van verzoekster terughoudend heeft te toetsen (zie Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 3 juli 2002, nr. 200202455/1 m.nt. BPV, AB 2002, 242). Verzoekster heeft haar stellingen op het punt van de aannemelijkheid onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank geen grond heeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gegronde vrees bestaat voor vervolging in het land van herkomst.
5. Met betrekking tot de stelling van verzoekster dat de algehele situatie in Ivoorkust van een aard is dat gedwongen terugkeer strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat zowel uit informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken, als uit berichten in de diverse media, blijkt dat de opstandelingen met name actief zijn in het noorden van het land. Verzoekster heeft haar stelling dat de opstandelingen in het gehele land actief zijn niet aannemelijk gemaakt. Uit de door verzoekster zelf overgelegd publikaties blijkt inderdaad dat de rebellen vooralsnog slechts in de noordelijke regio’s actief zijn. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Ivoorkust een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
6. Voor zover verzoekster betoogt dat zij op grond van de algemene situatie in Ivoorkust in het bezit zou moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid en onder d van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 8 november 2001 (nr. 200104464/1, JV 2002/12) heeft geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling van de algehele situatie in het land van herkomst een ruime beoordelingsmarge toekomt, waarvan de aanwending toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Voor de beoordeling van de feitelijke situatie ter plaatse heeft verweerder zich gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van juli 2001, ter zitting aangevuld met een betoog over de laatste ontwikkelingen. Niet in geschil is dat de algemene situatie in Ivoorkust momenteel onrustig is en dat de rebellen de noordelijke regio’s in handen hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat de situatie in het land van herkomst dusdanig is dat het standpunt van verweerder voormelde redelijkheidstoets niet kan doorstaan.
7. De rechtbank is mitsdien, gelet op het voorgaande en op de inhoud van het bestreden besluit, van oordeel dat verweerder de aanvraag in redelijkheid binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
8. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoekster zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/74693 VRONTN:
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/74691 VRONTN:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2002 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier.
Afschrift verzonden op: 21 oktober 2002
Conc.: JG/YV
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.