ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2373

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/33627, 01/33624 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van etnisch Armeense eiser uit Azerbeidzjan en de beoordeling van vestigingsalternatieven

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een etnisch Armeense eiser afkomstig uit Azerbeidzjan. De rechtbank heeft op 30 september 2002 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en de bodemzaak. De eiser heeft zijn aanvraag om asiel ingediend, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de eiser zich kan vestigen in Nagorno Karabach, een enclave waar etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan zich kunnen vestigen zonder dat er belemmeringen zijn. De rechtbank wijst erop dat de ambtsberichten waar het beleid van de verweerder op is gebaseerd, geen twijfel laten bestaan over de positieve ontvangst van etnische Armeniërs in Armenië. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij zich in Armenië kan vestigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 33627 BEPTDN H
AWB 01 / 33624 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1974, van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
eiser / verzoeker, verder te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Hoorn,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.J. van Buren-Buijs, advocaat te 's-Gravenhage .
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 18 augustus 2000 is de aanvraag van eiser om hem toe te laten als vluchteling niet ingewilligd. Het hiertegen ingediende bezwaar van 14 september 2000 is bij beschikking van 26 juni 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze laatste beschikking heeft eiser op 23 juli 2001 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 23 juli 2001 heeft eiser verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 mei 2002. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekend gemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 118, 119 en 120 van de Vw op de behandeling van het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. Het bestreden besluit dient in verband met de in beginsel aan de rechtbank opgedragen ex tunc toetsing materieel te worden getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser komt uit Znabert in Azerbeidzjan. Hij is etnisch Armeniër. In 1991 is het hele dorp Znabert door bombardementen verwoest. Eiser was op dat moment in de bergen vee aan het hoeden. Bij terugkeer trof hij verwoeste huizen en rondrennende mensen aan. Zijn ouderlijk huis was ook verwoest en zijn ouders bleken omgekomen. Samen met een neef vluchtte hij naar Odessa in de Oekraïne. Hier heeft hij illegaal verbleven en dit land op 3 juli 1999 verlaten, waarna hij naar Nederland is gereisd.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is voor vluchtelingschap, nu eisers vluchtrelaas geen objectieve aanknopingspunten biedt voor een gegronde vrees voor vervolging ten aanzien van de persoon van eiser. Veeleer was sprake van een oorlogssituatie en is het aannemelijk dat eiser als gevolg van algemene gewelddadigheden Azerbeidzjan heeft verlaten. Bovendien was er voor eiser een binnenlands vestigingsalternatief in de enclave Nagorny Karabach, alwaar geen belemmeringen zijn voor vestiging van etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan.
2.4 Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet voor toelating in Nederland in aanmerking komt, nu hij zich in Armenië kan vestigen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij dit vestigingsalternatief tegenwerpt op basis van de discretionaire bevoegdheid gegeven in de artikelen 29 en 31 Vw. Verweerder is van mening dat bij uitzetting van eiser naar Armenië geen sprake is van ongeoorloofd refoulement omdat Armenië bescherming biedt. De ambtsberichten van 15 augustus 2001, 22 mei 2000 en 18 december 1998 inzake Armenië geven aan dat de Armeense autoriteiten welwillend staan tegenover het opnemen van etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan, nu Armenië zich als moederland van alle etnische Armeniërs beschouwt. Voor etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan bestaat de mogelijkheid tot het verwerven van het Armeense staatsburgerschap. Tot slot kan eiser geen geslaagd beroep doen op het traumatabeleid nu het niet aannemelijk is dat eiser door wat hij heeft meegemaakt zo erg is getraumatiseerd dat hij niet terug zou kunnen naar zijn land van herkomst.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Azerbeidzjan gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als verboden in artikel 3 van het EVRM, nu hij op grond van zijn etnische afkomst bloot staat aan discriminatie en willekeurige arrestatie. Op grond van de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, is eiser wel degelijk ernstig getraumatiseerd geraakt, zodat hij in aanmerking zou dienen te komen voor een verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Nagorny Karabach is volgens eiser geen vestigingsalternatief, nu de toegang tot de enclave niet is gewaarborgd. Eiser wil niet naar Armenië omdat hij geen afstand wil doen van zijn Azerbeidzjaanse nationaliteit. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser tenslotte verwezen naar Document nummer 15 (XXX) onder h:iv- 1979 van 16 oktober 1979 van het Uitvoerend Committee van de UNHCR. Hetgeen hierin is bepaald verzet zich naar de mening van de gemachtigde van eiser tegen het tegenwerpen van een buitenlands vestigingsalternatief.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.7 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij het onderzoek naar de aanvraag kunnen onder meer de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 31 Vw worden betrokken.
2.8 Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in Azerbeidzjan niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land en die behoren tot de bevolkingsgroep der etnische Armeniërs, zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. Eiser dient derhalve aannemelijk te maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan, die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
2.9 De door eiser genoemde gebeurtenissen en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet het gevolg van op eiser gerichte aandacht, doch het gevolg van de algehele situatie in het land van herkomst, zodat eiser dan ook geen reden heeft om te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Nu eiser van 1991 tot juli 1999 in Oekraïne heeft verbleven zonder bescherming van de autoriteiten aldaar in te roepen duidt dit er eveneens op dat eiser zich op het moment van vertrek niet in een acute vluchtsituatie heeft bevonden waarbij sprake was voor gegronde vrees voor vervolging.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk dat eiser bij gedwongen verwijdering naar Azerbeidzjan een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 EVRM bescherming beoogt te bieden, zodat eiser aan die bepaling geen aanspraken op verlening van een vergunning tot verblijf kan ontlenen.
2.11 Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het door verweerder gevoerde traumatabeleid overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft met name de dood van zijn ouders en de verdwijning van zijn broer genoemd als gebeurtenissen die hem erg hebben aangegrepen. Nu eiser noch heeft gesteld dat deze gebeurtenissen voor hem aanleiding zijn geweest om zijn land te verlaten noch van hem verlangd wordt om naar zijn land van herkomst terug te keren, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen stellen dat eiser niet onder het door verweerder gevoerde traumatabeleid valt. Dit zelfde geldt voor hetgeen eiser heeft gesteld ten aanzien van de klachten aan zijn gehoor, waarvan bovendien uit de door eiser overgelegde medische verklaring blijkt dat sprake is van een resttoestand na ontstekingen uit het verleden. De gebeurtenissen die naar eiser stelt, hebben plaatsgevonden tijdens zijn langdurig illegaal verblijf in de Oekraïne kunnen evenmin leiden tot een geslaagd beroep op het traumatabeleid, nu dit land niet kan worden aangemerkt als het land van herkomst van eiser.
2.12 Verweerder heeft bij het onderzoek naar de asielaanvraag voorts het volgende betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit, op basis van door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsberichten van 19 januari 1996 over etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan, van 28 december 1999 inzake Azerbeidzjan en van 18 december 1998, 22 mei 2000 en 15 augustus 2001 over de situatie in Armenië, in de eerste plaats geconcludeerd tot het bestaan van een binnenlands vestigingsalternatief in Azerbeidzjan, te weten in Nagorny Karabach.
2.13 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak 17 oktober 2001, JV 2002,7), kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding -voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.14 Nu geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende ambtsberichten, mocht verweerder van de juistheid van die informatie in de ambtsberichten uitgaan.
2.15 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 december 1999 inzake Azerbeidzjan naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich aan eventuele problemen in Azerbeidzjan kan onttrekken door zich in Nagorny Karabach te vestigen. In dit ambtbericht is aangegeven dat Nagorny Karabach als vestigingsmogelijkheid voor etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan kan worden aangemerkt. Eiser heeft aangevoerd dat Nagorny Karabach niet rechtstreeks vanuit Azerbeidzjan te bereiken is, maar slechts via Armenië, zodat dit niet als binnenlands vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan dat uit voornoemd ambtsbericht blijkt dat vanuit Armenië vrij gereisd kan worden naar Nagorny Karabach. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit voornoemd ambtsbericht, noch uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000 over de situatie in Armenië blijkt dat de Armeense overheid belemmeringen opwerpt ten aanzien van de vestiging in Nagorny Karabach van etnische Armeniërs afkomstig uit Azerbeidzjan.
2.16 Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar zijn beleid met betrekking tot de asielaanvragen van asielzoekers uit Azerbeidzjan neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) hoofdstuk C8. Hierin is onder C8/4.2 opgenomen: Voor etnische Armeense echtparen en alleenstaande etnische Armeense mannen die aannemelijk hebben gemaakt dat voor hen geen verblijfsalternatief voorhanden is in Nagorny Karabach, bestaat geen reden tot toelating in Nederland. Zij kunnen zich vestigen in Armenië. Het ambtsbericht geeft immers aan dat het voor personen behorende tot deze groep mogelijk is het Armeense staatsburgerschap te verkrijgen, zelfs indien zij nooit in Armenië hebben verbleven. Consultaties met de Armeense autoriteiten en de UNHCR hebben bevestigd dat de wetgeving op dit punt ook werkelijk door de Armeense autoriteiten wordt nageleefd. Uit de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000 over de situatie in Armenië en van 19 januari 1996 over etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan in Armenië blijkt voorts dat de Armeense overheid zeer actief is bij de opvang van etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan. Noch zijdens de bevolking, noch van overheidszijde is sprake van druk op de etnische Armeniërs om terug te keren naar Azerbeidzjan.
2.17 De rechtbank is van oordeel dat nu, zoals hiervoor is overwogen, voor eiser sprake is van een binnenlands vestigingsalternatief in Nagorny Karabach, aan het door verweerder gevoerde beleid inhoudende een buitenlands vestigingsalternatief in Armenië, in casu niet toe hoeft te worden gekomen. Het is dan ook ten overvloede dat de rechtbank het volgende overweegt.
2.18 Anders dan door eiser ter zitting is betoogd acht de rechtbank dit beleid niet in strijd met de artikelen 29 en 31 Vw. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden. Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij het onderzoek naar de aanvraag kunnen onder meer de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 31 Vw worden betrokken. Blijkens de parlementaire geschiedenis worden in het tweede lid de belangrijkste omstandigheden genoemd. Het is niet de bedoeling een limitatieve opsomming te geven van omstandigheden die kunnen worden betrokken bij het onderzoek of de aanvraag kan worden afgewezen. Ook andere omstandigheden kunnen bij deze beoordeling een rol spelen (Tweede Kamer 1998-1999, 26732, nr. 3, pagina 40).
2.19 Voorts is de rechtbank van oordeel dat het op basis van de in 2.15 genoemde ambtsberichten gevoerde beleid niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar is. De omstandigheid dat het tegengeworpen verblijfsalternatief een land betreft waar eiser niet eerder heeft verbleven leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de eerdergenoemde ambtsberichten, waarop het beleid van verweerder is gestoeld, geen twijfel laten omtrent de positieve wijze waarop etnische Armeniërs in Armenië zullen worden ontvangen. Ook de wens van eiser om zijn staatsburgerschap van Azerbeidzjan te behouden, staat aan het tegenwerpen van dit buitenlands verblijfsalternatief niet in de weg.
2.20 Naar aanleiding van de grief van eiser ter zake is de rechtbank van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat ook het Vluchtelingenverdrag ruimte biedt om een vreemdeling een verblijfstatus te onthouden, indien van hem in redelijkheid verlangd kan worden zich in een ander voor hem meer aangewezen land te vestigen. Document nummer 15 (XXX)- 1979 van 16 oktober 1979 van het Uitvoerend Committee van de UNHCR bepaalt onder h:iv: "where it appears that a person, before requesting asylum, already has a connection or close links with another State, he may if it appears fair and reasonable be called upon first to request asylum from that State". De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit deze tekst de gevolgtrekking heeft kunnen maken dat onder de woorden "connection" en "close links" het geval kan worden begrepen dat de vreemdeling nog nooit in een land heeft verbleven, maar met dat land wel etnische banden heeft.
2.21 Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van het bezwaarschrift, beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking, reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, heeft verweerder, overeenkomstig artikel 7:3 Awb van het horen van eiser kunnen afzien.
2.22 Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.23 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.24 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter van de meervoudige kamer tevens voorzieningenrechter en mrs. J.M. Janse van Mantgem en J.C.W. Bogaards, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2002, in tegenwoordigheid van mr J. Kroon als griffier.
Afschrift verzonden op: 17 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.