RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
Zaaknummer: AWB 02/13342 BEPTDN
Datum uitspraak: 28 oktober 2002
Uitspraak op het beroep in het geschil tussen:
A te B, eiser,
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, juridisch medewerker Stichting Rechtsbijstand Asiel te 's-Hertogenbosch,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder.
Op 8 november 2000 heeft eiser, van Afghaanse nationaliteit, verzocht om toelating als vluchteling.
Tegen het uitblijven van een besluit op deze aanvraag heeft eiser bij schrijven van 15 februari 2002 beroep ingesteld. Het beroep is diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 september 2002 alwaar eiser niet is verschenen, doch zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij mr. H.J.S.M. Langbroek, advocaat te 's-Gravenhage.
De rechtbank constateert dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag van 8 november 2000.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden. Ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag tot toelating als vluchteling aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet. De op 8 november 2000 ingediende aanvraag om toelating als vluchteling wordt dan ook aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld voor de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. De rechtbank overweegt in dit verband dat, gelet op het bepaalde in artikel 118, eerste lid, Vw 2000 juncto artikel 120 Vw 2000, in casu tegen het hier in het geding zijnde besluit beroep diende te worden ingesteld. Dit is overigens tussen partijen ook niet in geschil.
De rechtbank acht voor onderhavig beroep niet van belang dat verweerder met ingang van 14 december 2001 een besluitmoratorium voor Afghaanse asielzoekers heeft afgekondigd. Ingevolge artikel 117, tweede lid van de Vw 2000 blijft op de behandeling van aanvragen als bedoeld in het eerste lid immers het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat een onder de Vw (oud) gegeven beslistermijn niet op grond van de artikelen 42, vierde lid of 43 van de Vw 2000 kan worden verlengd.
In artikel 15e, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40), verder te noemen Vw (oud), is bepaald dat een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating dient te worden gegeven binnen de bij of krachtens deze wet bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. De onderhavige aanvraag is op 8 november 2000 ingediend zodat verweerder, gelet op de termijn van artikel 15e van de Vw (oud), uiterlijk op 7 mei 2001 een beslissing had moeten nemen.
Aangezien de termijn waarbinnen verweerder op de aanvraag had moeten beslissen ten tijde van de indiening van het onderhavig beroepschrift is verstreken en geen sprake is van een onredelijk laat ingediend beroep, is het beroep op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb ontvankelijk.
Gegeven de omstandigheid dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, is het daartegen gerichte beroep gegrond en moet het besluit zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb worden vernietigd. Voorts bestaat er aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn te stellen waarbinnen hij op de aanvraag dient te beslissen. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog een reëel besluit te nemen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank hanteert hierbij, in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2001 (gepubliceerd in NA 2001/13 nr. 235 en ABKort 2001/379), de wegingsfactor zeer licht (0,25) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om de vraag of de wettelijke beslistermijn is overschreden, waarbij geen beoordeling door de rechter van het materiële geschil plaatsvindt. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 161.00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322.00
· wegingsfactor 0.25.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag neemt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 161.00 vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.K.B. van Daalen als voorzitter en mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en mr. I.L. Haverkate als leden in tegenwoordigheid van mr. D. van Beurden als griffier en uitgesproken in het openbaar op uiterlijk 28 oktober 2002.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden 12 november 2002